| |
Maandkroniek
Prof. Dr. Jan te Winkel
Prof. te Winkel, wiens ‘Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde’ een meesterwerk is en wiens oordeel over de Beweging van Tachtig af, thans beschouwd, in verschillende opzichten de beteekenis van een profetie krijgt, is 79 jaar oud te Amsterdam overleden.
De bekende oud-hoogleeraar werd geboren op 16 November 1847 in het Noord-Hollandsche dorp Winkel, waar zijn vader predikant was. Hij kreeg voorbereidend onderwijs te Bennebroek, daarna te Rotterdam, waar hij het Erasmiaansche gymnasium bezocht. In 1866 werd hij theol. en litt. hum. student te Leiden en in 1872 litt. hum. student te Groningen. Hier promoveerde hij op 27 Maart 1877 tot doctor in de klassieke letteren op een proefschrift ‘Maerlant's werken beschouwd als spiegel van de dertiende eeuw’ (tweede omgewerkte druk 1882). Daarna werd hij benoemd tot praeceptor aan het gymnasium te Groningen, een betrekking welke hij ruim twaalf jaren heeft vervuld. Van 1878 af is hij redacteur geweest van de Bibliotheek der Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. In 1887 werd hij buitenlandsch eerelid van de Kon. Vlaamsche Academie te Gent.
Op 6 Januari 1892 werd Dr. Te Winkel benoemd tot hoogleeraar in de Nederlandsche en Germaansche talen te Amsterdam en op 31 Maart aanvaardde hij dit ambt met een rede over ‘De beoefening der Germanistiek’. Daarmede begon hij zijn colleges in de vele vakken die hij tegelijkertijd op zich nam: geschiedenis van de Nederlandsche letterkunde, en idem in Nederlandsche taal, Middelnederlandsch, Gothisch en Angelsaksisch. Deze beide laatste vakken althans tot 1897.
Professor Te Winkel is menigmaal bestuurslid geweest van de congressen voor Nederlandsche taal- en letterkunde, voor welker verbreiding in België, in Zuid-Afrika en elders hij zich veel moeite gaf. Daarbij is hij langen tijd een der leidende persoonlijkheden geweest. In verband en in aansluiting hiermede stond zijn ijverig streven als medebestuurder en voorganger in het Algemeen Nederlandsch Verbond. In tal van tijdschriften heeft hij artikelen geschreven in verband met den taalstrijd, de daaruit voortvloeiende politiek in de stamverwante landstreken.
| |
| |
Zoowel bij zijn taalonderwijs als bij zijn wetenschappelijken arbeid heeft Te Winkel den historischen ontwikkelingsgang van onze letteren op den voorgrond gesteld tegenover de vroegere aesthetisch-critische beschouwingen, zonder daarbij echter de eischen van het tegenwoordige taalgebruik buiten beschouwing te laten.
De lijst van Te Winkel's geschriften is zeer lang en getuigt van zijn ontzagwekkende werkzaamheid op het uitgestrekte gebied, dat hij geheel beheerschte. Tot de grootste werken behooren de ‘Bladzijden uit de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde’. Daarop volgden o.a. studiën over Vondel als treurspeldichter, over Brederode, Bilderdijk en Multatuli. Tallooze tekstuitgaven van Middelnederlandsche en 17de eeuwsche geschriften; ‘de Noord-Nederlandsche tongvallen’, atlas met taalkaart en tekst; in het Hoogduitsch een geschiedenis der Nederlandsche taal. De eenige maal dat Te Winkel zich ook in politieke richting heeft begeven was met een sterk liberaal getint vlugschrift dat in 1917 is verschenen onder den titel ‘De verhouding van Wetenschap en Religie’; het was bestemd voor een verzamelwerk over dit onderwerp, uitgegeven door de Vereeniging ‘De Middaghoogte’. Als bibliothecaris van de Vereeniging ‘Het Spinozahuis’ heeft hij ook de verzameling te Rijnsburg bijgewerkt en gecatalogiseerd en daarmede den grondslag gelegd voor een blijvende hulde aan den wijsgeer.
Het standaardwerk van dezen altijd werkzamen taalgeleerde, en waaraan hij een groot deel van zijn leven heeft gearbeid, is het omvangrijke boek ‘De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde’. Na zijn aftreden heeft hij de vier kloeke deelen van dit werk aan een grondige omwerking en herziening onderworpen, waarna deze tweede druk in het begin van 1924 is gereed gekomen. Zijn opvolger prof. Prinsen heeft een waardeerende beoordeeling besloten met de overtuiging uit te spreken, dat men trotsch mag zijn op zulk een voortreffelijk werk over onze literatuur; en dat ieder, in welke richting ook, voor de feiten welke hij noodig heeft, altijd weer het best en meest betrouwbaar bij Te Winkel zal terecht kunnen.
Op 30 Maart 1917 heeft Prof. Te Winkel zijn 25-jarig hoogleeraarsambt mogen herdenken. Daarbij is Prof. Dr. A. Kluyver opgetreden als voorzitter en woordvoerder eener groote feestcommissie. Op 16 Nov. van dat jaar, bij het bereiken van
| |
| |
zijn 70en verjaardag, toen de wet hem tot aftreden noodzaakte, heeft de Amsterdamsche studentenafdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond het ‘Te Winkel-Boekenfonds’ gesticht als een blijvende hulde aan den scheidenden hoogleeraar, eere-voorzitter van de afdeeling. De strekking was deze, dat boekerijen in Nederland en in de stamverwante gewesten zullen worden aangevuld met de werken van Prof. Te Winkel. De heer D. Fuldauer had een biografie van den hoogleeraar vereenigd met een volledige opgaaf van die werken. Ook op zijn afscheidscolleges, 11 Juni 1918, hebben de studenten hun dankbaarheid betoond met de erkenning dat zij hem ten zeerste verplicht waren voor hun wetenschappelijke vorming, en daarbij werd getuigd van de groote vriendelijkheid en de gemoedelijkheid waarmede hij steeds allen behulpzaam was geweest.
Na zijn aftreden is Prof. Te Winkel steeds aan den arbeid gebleven. Daarvan getuigt ook het straks vermelde standaardwerk in den nieuwen druk.
Enkele weken geleden mocht de krasse grijsaard, onder groote belangstelling, nog het halve-eeuwfeest vieren van zijn doctoraat.
| |
G.G. van As †
Een van de sympathiekste figuren uit onze protestantsche letterkundige kringen is met den heer G.G. van As heengegaan.
Na opleiding voor onderwijzer is de heer van As jong in de journalistiek gegaan, en vele jaren is hij in dezen werkkring gebleven, het laatst als redacteur van De Nederlander; van 1908 tot 1 Januari 1921 is hij lid van de hoofdredactie geweest. De Nederlandsche Journalistenkring bleef hem erkentelijk voor wat hij voor deze organisatie heeft verricht; van 1915 tot 1919 was hij bestuurslid, waarvan drie jaren 1ste secretaris en eenigen tijd redacteur van het orgaan.
In het streven naar een specifiek Christelijke Nederlandsche literatuur is hij een der belangrijkste figuren geweest, door zijn steun aan de beweging en bovenal door eigen verdiensten als auteur onder den schuilnaam G. Schrijver. Hij was nog geen twintig jaar, toen hij Stormgetij, een historisch verhaal voor jongens, publiceerde, dat later is gevolgd door De jongens van de club en Toen Moeder weg was. Zijn eerste roman heette Het eenzame pad, doch grooter waarde uit zuiver literair oogpunt had De lichte last, een christelijke roman onder invloed der literaire beweging van 1880. Het vorig jaar, toen hij vijftig geworden was, verscheen Jobje's avontuurlijke jeugd, auto-biografische jeugdherinneringen in den vorm van een verhaal. Voor Opwaartsche Wegen heeft hij vele schetsen geschreven, waarvan een aantal onder den titel Hoogtijden zijn gebundeld.
Kritischen arbeid, kalm, met inzicht beschouwend, waarbij in zijn kring de ruime blik trof en misschien niet algemeen verheugde, heeft hij geleverd in Ons Tijdschrift en in De Nederlander. In vele christelijke gezinnen beschouwde men zijn kronieken over literatuur en tooneel als de wegwijzers, als den toets hoever men in waardeering mocht gaan.
Met ingang van 1 Januari 1921 werd de heer Van As benoemd tot inspecteur bij het Lager Onderwijs in de inspectie Gouda, welke standplaats hij later voor die te Delft verwisselde.
Eenige jaren is hij lid van den gemeenteraad van 's-Gravenhage geweest.
Op Oud Eik en Duinen te 's Gravenhage is het stoffelijk overschot van den heer G.G. van As ter aarde besteld. Aan de groeve, waar rondom zich vele bekende Nederlanders vereenigd hadden, heeft Dr. de Visser o.m. als volgt gesproken: Soberheid van woorden past tegenover den dood en tegenover de majesteit van God, die het leven geeft en die het leven neemt. Dan kan de mensch niet beter doen dan te zwijgen. Soberheid past vooral tegenover nabestaanden, die een verlies lijden als hier is geleden. Toch zou er - aldus spr. - groote onvoldaanheid zijn bij u allen, wanneer ik niet enkele woorden wijdde aan de nagedachtenis van onzen vriend van As. Rijk begaafd door God, is het zijn verdienste geweest, dat de heer van As zijn talenten in dienst gesteld heeft van de ontleding van de menschelijke ziel. De zegen, dien hij in zijn geschriften heeft gepredikt voor anderen, is hem op zijn ziekbed ten deel gevallen. Spr. richtte vervolgens woorden van troost tot de nabestaanden en eindigde met de voorlezing van een gedeelte uit Openbaring 22.
De schoonzoon van den ontslapene dankte oud-minister de Visser voor zijn woorden en overigens allen voor de betoonde belangstelling.
| |
Herman de Man bekroond
Aan de leden werd op de jaarvergadering te Leiden bekend gemaakt, dat het bestuur van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde, voor het vereenigingsjaar 1926-1927, op advies van de Commissie voor Schoone Letteren, den roman Het wassende water van Herman de Man heeft bekroond met den jaarlijks uitgeloofden prijs van aanmoediging van f 1000. In haar advies zegt de commissie, dat zij ditmaal geen gemakkelijke taak heeft gehad.
‘De commissie toch moet zich in hare keuze beperken tot letterkundige werken, in de laatste twee jaar verschenen, terwijl de commissie zelve heeft bepaald, dat zij hare aandacht voornamelijk schenken zou aan schrijvers die nog niet voldoende tot het publiek zijn doorgedrongen en bijzondere aanmoediging verdienen.
Daarenboven was de commissie van oordeel, dat ditmaal bij voorkeur een roman in aanmerking behoorde te komen.
Binnen deze grenzen nu vond zij geen werk, zoodanig uitstekend boven alle andere, dat het onmiddellijk en ontwijfelbaar voor toekenning van den prijs was aangewezen. Verschillende werken, elk voor zich in bepaalde opzichten lofwaardig, dongen om den voorrang. Ten slotte vereenigde de keuze van de meerderheid der commissie zich op den roman Het wassende water van Herman de Man, omdat zij van oordeel was, hierdoor den prijs toe te kennen aan het werk, dat zich boven de andere in aanmerking komende onderscheidde door volledigheid en gaafheid, en zoowel in den bouw van het verhaal als in de typeering der verschillende gestalten en het weergeven der omgeving, waarin de handeling zich afspeelt, van opmerkelijke begaafdheid bij den schrijver blijk geeft. Het verheugt de commissie daarenboven, hierdoor de aandacht te kunnen vestigen op een verhaal uit het hedendaagsche Nederlandsche boerenleven, dat in de moderne letteren wat stiefmoederlijk bedeeld bleef’.
| |
Nederlandsche Tooneelkunst te Parijs
Toen Johan de Meester Jr. in zijn Vlaamsche Volkstooneel hier ‘Lucifer’ opvoerde moest hij gehoond worden door tooneellichten als Borel, Lapidoth e.a., die met hun geëxposeerde machtsposities de gezonde ontwikkeling van ons tooneelleven in den weg staan. Deze heeren vergapen zich liever aan alles wat van verre komt.
In Parijs, waar men ook wel eenigszins weet, wat tooneelkunst is, werd dezelfde ‘Lucifer’-vertooning anders ontvangen:
Als gevolg van een uitbundig succes, dat het ‘Vlaamsche Volkstooneel’ met de vertooning van Lucifer in de stampvolle Comédie des Champs Elysées te Parijs heeft behaald, heeft Firmin Gémier, leider van de Société Universelle de Théâtre, het ‘Vlaamsche Volkstooneel’ uitgenoodigd om ten spoedigste, namelijk nog in den loop dezer
| |
| |
maand, een tweede vertooning van Lucifer te Parijs te geven en tevens nog twee andere Vlaamsche stukken te spelen, in het programma van het internationaal tooneel festival. Er werd op aangedrongen, om naast Lucifer een type van een populair Vlaamsch stuk te vertoonen en een type van een modern Vlaamsch werk. De data, waarop de ‘Comédie des Champs Elysées’ beschikbaar wordt gesteld, zijn: 21, 22 en 23 dezer. Het ‘Vlaamsche Volkstooneel’ zou dus vertoonen: Lucifer (Vondel), En waar de ster bleef stille staan... (Felix Timmermans en Eduard Veterman) en Tijl (Anton van de Velde).
Zooals men weet, neemt het ‘Vlaamsche Volkstooneel’ ook deel aan de internationale tooneel-tentoonstelling, die te Parijs is geopend.
| |
Het Huis der Schartens
Volgens een bericht in de dagbladen heeft zich een commissie gevormd, bestaande uit de heeren Prof. R. Casimir, Mr. P.J. van Wijngaarden en L. Simons en onder eerevoorzitterschap van Minister Waszink en Markies Molinari de Mettone, den Italiaanschen gezant, om bovengenoemde auteurs, die 21 Mei hun zilveren huwelijksfeest hebben gevierd, te huldigen. ‘Het in heel de wereldliteratuur en in de onze in het bijzonder wel heel zeldzame feit, dat twee letterkundigen een huwelijk aangaan en dat als gevolg van dit huwelijk zij gemeenschappelijk een aantal letterkundige werken van bijzondere beteekenis voortbrengen, doet zich, gelijk bekend, voor in het geval van bovengenoemde auteurs. Waar nu hun huwelijk voor onze literatuur deze beteekenis gekregen heeft, is de viering van hun zilveren bruiloft naar het oordeel van deze commissie een gereede aanleiding om beiden juist bij die gelegenheid een bewijs van dankbare hulde te brengen voor hetgeen zij in die 25 jaren, zoowel afzonderlijk als gemeenschappelijk, aan onze letterkunde geschonken hebben. Bij de uitvoering van deze gedachte is het oude droombeeld van het echtpaar Scharten in herinnering gekomen: in, of bij, Florence een middelpunt te stichten, waar de Nederlandsche cultuur in nauwe aanraking zou kunnen gebracht worden met de Italiaansche en de Italianen.
De bedoeling van den heer en mevrouw Scharten zou dan zijn, dat hun huis reeds nu een gezellig milieu zou kunnen worden, waar Nederlandsche en Italiaansche kunstenaars, intellectueelen, studeerenden elkaar nu en dan zouden kunnen ontmoeten; waar, als de gelegenheid zich voordeed, lezingen, muziekavonden, kleine tentoonstellingen de Italianen met de Nederlandsche kunst in aanraking zouden brengen; waar een Nederlandsche bibliotheek den Italianen een blik zou gunnen in onze nieuwe architectuur, binnenhuiskunst, oude en nieuwe schilderkunst, enz. Zij zouden dan het eigendom, met bibliotheek, enz., na hun overlijden overdragen aan den Staat der Nederlanden, om als een Accademia d'Olanda een blijvend centrum te vormen, waar ons Hollandsche intellectueele leven en onze kunst aan de Italianen geopenbaard zouden worden.
Voor de verwezenlijking van dit denkbeeld, waarvan de commissie verwacht, dat het in vele kringen ruime sympathie zal wegdragen, is uiteraard een tamelijk belangrijk bedrag noodig, maar ze vertrouwen, dat voor velen, aan wie de boeken der Schartens zooveel genot, en dikwijls nog meer dan genot alleen, hebben verschaft, het een prettige gedachte zal zijn naar de mate hunner krachten bij te dragen tot de illusie der schrijvers: een huis hunner verkiezing, waar zij de tweede helft van hun levenswerk kunnen voltooien’.
| |
Carel Scharten over een nieuw boek van C. en M.
In de zaal van den Rotterdamschen Kunstkring, waar de schilderijen van Kees van Dongen nog hangen, hield Carel Scharten voor een talrijk gehoor een lezing over zijn nieuwe boek. Tegen een achtergrond van palmsjaals, aldus de N.R.C., kwam de fijngebootste kop van den populairen schrijver, met den hoogwelvenden schedel, waarop het haar naar achteren is geborsteld, met het puntbaardje en de korte snor, met de rustige oogen, glinsterend achter de brilleglazen - beschenen van onderop door de leeslamp, met groote levendigheid uit.
Hij begon met zijn dankbaarheid uit te spreken over de ontvangst van Francesco Campana, een ontvangst, die wel verre van de schrijvers hoogmoedig te maken, hun de verantwoordelijkheid voor het werk levendig had doen beseffen.
Het echtpaar Scharten zelf had bij het scheppen geheel met de lotgevallen van hun held medegeleefd, en toen zijn dood onvermijdelijk bleek, hadden zij weken van zeer werkelijke smart gekend. Spreker verweerde zich vervolgens tegen de bezwaren, die critici tegen de figuur van Francesco hadden aangevoerd. Dat het kind een beschaving aan den dag legt, welke men van een boerezoon niet kan verwachten, is een beschuldiging, welke vervalt wanneer men de cultuur van de Italiaansche landsbevolking kent. Het kind is een uitzonderingsnatuur, een zoekersnatuur. Zijn credo en zijn dagboek zijn geheel in den toon gehouden, die bij zijn mentaliteit past. De bespiegelingen van dezen zestienjarige hadden zijn schepper reeds op veel jeugdiger leeftijd bezig gehouden. De schrijvers hebben na het verschijnen van dit verhaal een groot aantal brieven ontvangen. Een bekend predikant schreef hun: ‘Wat de oorsprong van het kwaad is in deze wereld weet ik niet, maar wel, dat Genade noodig was, om ons ervan te verlossen’. Zoo gemakkelijk heeft Francesco zich niet van het vraagstuk afgemaakt. Hij rustte niet, voor hij de waarheid gevonden had, welke hem bevredigde. De schrijvers hebben getracht zijn overwegingen zoo essentieel te houden, dat zij voor iedereen bevattelijk zijn. De jongen is niet naar de natuur geteekend, evenmin als ‘Sprotje’, of de overige personen van het boek.
Het nieuwe verhaal is de geschiedenis van een ouden man, een geniaal schilder, wiens talent jaren lang miskend is geworden. Hij is ook een origineel, een onbewuste wijze en mysticus, een mensch, die zich al heel weinig om de wereld om zich heen bekreunt. De schrijvers hadden de figuur in hoofdzaak reeds in 1912 geconcipieerd, maar eerst op de eere-tentoonstelling van een beroemd Italiaansch schilder, waar zij kennis maakten met de grootsche natuurtafereelen van de Maremmen, vonden zij het milieu, waarin zij hun held konden plaatsen. Het leven van den artiest dezer monumentale landschappen en de geschiedenis der stichting van een kleine kolonie van Christelijke communisten in 1870, waren elementen, die eveneens in den ‘Nar der Maremmen’ zijn verwerkt. De spreker vertelde vervolgens van twee tochten naar deze romantische landstreek van oerwouden, waar slingerplanten en doornstruiken moesten gekapt worden, voor het reisgezelschap kon voorttrekken; waar kasteelen als roofburchten zich op de rotsen verheffen, waar kudden wilde paarden over de vlakten zwerven, waar witte ossen onder grijze olijfboschjes rusten en waar de fel roode klaprozen contrasteerden met de staalblauwe zee.
In het najaar ondernam het echtpaar Scharten een tweede reis, ditmaal als gasten van den landheer, graaf Corsini, naar dit land van herders te paard, kolenbranders en daglooners. Een schat van bijzonderheden over dit fantastisch milieu en het leven der bewoners werd verzameld. Het nieuwe boek zal bestaan uit twee deelen, waarvan het eerste in een klein en afgelegen dorp speelt; het tweede voornamelijk te Florence. Daar het communisme van 1920, dat Italië meer geteisterd heeft dan het overige Europa weet, een rol speelt in het verhaal, moesten de gegevens omtrent dezen Rooden Terreur worden verza- | |
| |
meld. Nu bleek hoe uiterst moeilijk het is, om betrouwbare geschiedkundige gegevens te verzamelen, zelfs over gebeurtenissen nog geen vijf jaar oud. Graaf Corsini, aan wien het boek is opgedragen, komt er niet in voor.
Na de pauze las de heer Scharten het eerste hoofdstuk van ‘De Nar’ voor. Wij maken daarin kennis met de hoofdpersoon, Renato Focardi, die teruggetrokken in zijn atelier werkt, eenzaam in zijn ouderdom en ongeroerd door zijn laat gekomen beroemdheid. Hij heeft groote armoede gekend en is tweemaal getrouwd geweest. Zijn eerste huwelijk met een fijnzinnige, ietwat ziekelijke vrouw was zeer gelukkig. Twee jongens werden hun geboren, die na hun moeders dood buitenshuis werden opgevoed. De eenzame man hertrouwde met een lieve, eenvoudige vrouw. Zij was een marktkraamster, en de voorkinderen schaamden zich over hun stiefmoeder en bleven zeven jaar onder allerlei voorwendsels weg van hun vaderlijk huis. Het verhaal opent met de beschrijving van hun eerste bezoek na zoo lang afzijn, nu de tweede moeder is gestorven. Wij leeren hen reeds nader kennen. De oudste, Ottavio, heeft een kunsthandel in Florence, de jongste is kunstfotograaf. Zij probeeren den ouden vader over te halen om een groote tentoonstelling van zijn werken te houden en zich in de stad te komen vestigen, waar hij met critici en kunstkenners in aanraking zal komen en school kan maken. Een roerende episode over de portretten van zijn eerste en tweede vrouw besluit het eerste hoofdstuk, waarvan de lezing met warm applaus werd besloten.
| |
De Zilveren Bruiloft der Schartens
In een breeden kring van letterkundigen en van andere vertegenwoordigers der kunstwereld is het zilveren echtpaar C. en M. Scharten-Antink bij ‘Kleykamp’ in den Haag gehuldigd. Temidden van palmengroen en van bloemen hadden de beide literatoren met hun dochter plaats genomen. Tegenover hen, terzijde, zaten de oud-minister dr. J.Th. de Visser, prof. R. Casimir, voorzitter van het huldigingscomité, notaris Van Wijngaarden, die het initiatief tot de huldiging had genomen, en de heer L. Simons, leider van de Wereldbibliotheek en secretaris van het comité. Aanwezig waren voorts de dames Top van Rhijn-Naeff, Ina Boudier-Bakker, Annie van Wageningen-Salomons, Josine Simons-Mees, van Deventer-Maas, van Hille-Gaerthé, Marie Verhoeven-Schmitz, Jeane Reyneke van Stuwe, mej. Kuyper en de heeren Herman Robbers, Just Havelaar, jhr. Nico van Suchtelen, Maurits Wagenvoort, J.B. Ubink, Romano Guarnieri, Frans Deprez, Emmanuel de Bom (namens de Vlaamsche letterkundigen), dr. Beversen, Roeland van Ruyven, de kunstschilders Cossaar, Van Bloem en Chris de Moor, de heeren Dijkhoffz en Petri, resp. voorzitter en secretaris van den Ned. Boekverkoopersbond, mr. J.J. van Bolhuis, voorzitter van de Haagsche Journalistenver-eeniging, en vele anderen.
Prof. Casimir, het zilveren echtpaar toesprekend, zeide dat er weinig namen - in onze letterkunde wellicht geen - zóó innig met elkaar verbonden zullen zijn als die van Scharten-Antink. Gij zijt, aldus spr., een levende illustratie van het woord, dat man en vrouw één zijn; gij zijt één in uw gedachten, in uw werken, in uw ziel.
Spr. bracht een telegrafischen gelukwensch van minister Waszink, tot het echtpaar gericht, ter kennis, en dankte in 't bijzonder dr. De Visser voor diens tegenwoordigheid. De heer en mevr. Scharten-Antink verder geluk wenschend met den thans bereikten mijlpaal in hun huwelijksvereeniging, constateerde prof. Casimir, dat hun geloof in het Ideaal het geluk heeft doen glanzen. Gij hebt in uw vele werken steeds tot het Hollandsche hart gesproken en ge zijt een bezit geworden van ons volk, al woont ge, om gezondheidsredenen van een uwer, in Florence, in Italië Nog schetste spr. in breede trekken de beteekenis van hun werken, om zijn toespraak te eindigen met de mededeeling, dat het comité den finantieelen grondslag van een Hollandsch huis, een letterkundig centrum te Florence, had bijeengebracht, hetgeen bij dezen werd aangeboden. De heer L. Simons offreerde daarna een door Georg Rueter ontworpen en door mej. Rueter, diens dochter, gebonden album, vermeldende o.m. de bijdragen van de Koningin-Moeder en van Prinses Juliana. Namens de Wereld-Bibliotheek bood spr. het zilveren echtpaar een complete collectie in gouden prachtband van de werken van den heer en mevr. Scharten-Antink aan, zich verheugend, dat van hun werken de Wereld-bibliotheek het overgroote deel, tot een totaal van 175.000 exemplaren, heeft mogen verspreiden. Een doos of kastje was er - zei spr. - nog niet bij, omdat, naar gehoopt wordt, nog diverse werken door hen zullen worden voortgebracht.
De heer Ubink huldigde het echtpaar ten slotte namens den Haagschen Kunstkring.
In een hartelijke rede dankte de heer Scharten mede namens vrouw en dochter. Het deed hem genoegen, dat minister Waszink evenals diens voorganger dr. de Visser het princiep dat Kunst geen regeeringszaak is, had overwonnen. Verder bracht spr. lof aan Holland en aan Italië, zijn tweede vaderland, waar, naar hij verklaarde, arbeid, plicht, tucht en eenheid tezamen worden gediend.
Hierna werden ververschingen aangeboden.
Ter eere van den heer en mevrouw Scharten-Antink is toen des avonds een maaltijd gegeven, waaraan mede aanzaten de Italiaansche gezant, prof. Casimir, prof. Prinsen, Romano Guarnieri, P.J. de Kanter, namens het Alg. Nederl. Verbond, L. Simons, Nico van Suchtelen, E. de Bom, namens de Vlaamsche letterkundigen, mej. Fenna de Meyier, namens den Letterkundigen Kring, en verschillende andere vertegenwoordigers uit de literaire wereld.
De Italiaansche gezant, de heer De Barbaro, schetste in een in de Fransche taal gehouden toespraak de aangename relaties tusschen Nederland en Italië en gewaagde van de literaire beteekenis van het echtpaar Scharten-Antink, dat Italië als tweede vaderland heeft gekozen.
Ook Guarnieri sprak in een tafelrede van de banden die Italië en Nederland verbinden.
Voorts sprak o.a. nog de heer De Kanter, die het in het echtpaar Scharten-Antink bijzonder waardeert, dat dit den naam van ons land in het buitenland hoog houdt.
Verscheidene telegrafische gelukwenschen waren ingekomen, zoo van dr. Royaards, Cath. van Rennes en dr. Berlage.
Minister Waszink en burgemeester Patijn hadden bericht van verhindering gezonden, maar schriftelijk van hun sympathie doen blijken. |
|