Den Gulden Winckel. Jaargang 25
(1926)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Cissy van MarxveldtONLANGS had ik een droom. Ik lag te bed, herstellende van een ernstige ziekte. Nu lag ik daar in de wonderlijke stemming van iemand, die wekenlang van het leven is gescheiden geweest en zich langzaam weer mensch op de aarde voelt worden... Ik lag in een tuinkamer, in een getemperd groen licht. Voor de vensters wiegden zacht de welige ranken van een ongesnoeiden wilden wingerd, bepoeierd met wat late, gulden zon; door de raamopening kwam zoele zomerwind over mijn gezicht streelen. Buiten wat vage stemmen van spelende kinders, en in de kamer naast-aan, mijn studeerkamer, de zachte, rustelooze tred van mijn vrouw, die aan 't redderen was. Ik zou dus niet sterven... dacht ik even. Het leven kwam weer tot mij, maar de menschen schenen mij nog ver... Wonderlijk, terwjil ik daar gelegen had, buiten bewustzijn, was het leven voortgegaan, hadden er menschen geleefd, gewerkt, geschreven... Opeens, na zoovele weken, greep mij de lust aan hen te naderen, weer contact te zoeken, al was het dan maar door de bladen van een boek. ‘Truce!’ riep ik naar het andere vertrek, maar toen 'k haar voeten haastig hoorde naderen: ‘Neen, blijf daar maar! Wat doe je?’ ‘Ik ruim je schrijfbureau wat op!’ ‘Is er... is er veel nieuws verschenen?’ ‘O! stapels!’ ‘Ik wou wel... wat lezen’. Even hoorde ik niets. Mijn vrouw aarzelde blijkbaar. Toen weifelde haar stem: ‘Zou je...’ ‘Maar je weet toch... de dokter heeft gezegd...’ Weer even stilte, toen de stem: ‘Wat zou je dan willen? lets van die stapels hier?...’ ‘Wat ligt er alzoo. Noem eens wat titels...’ Er werd gestommeld en geschoven. Dan een slag, blijkbaar een boek dat van den stapel op den grond viel. ‘Wat viel daar?’ ‘Een boek van Hugo Penning: “Zwervers”...’ Ik zocht in mijn herinnering. Hugo Penning... Ik had van dien man eens iets gelezen: een donker verhaal, ergens aan een rivier, van een fabriek. Wel goed, maar... ‘En wat heb je verder?’ Mijn vrouw las op: ‘Het Onmisbare, van Anna v. Gogh, De Weg naar Lethe van L. van Lange, De Schalmeiende Dood van Theo Bogaerts (met 'n eng plaatje er op; dat krijg je alvast niet!), Van Leven en Dood, door Henri Borel... Ajakkes, 't is allemaal zoo...’ Er was even stilte, en ik dacht... vaag nog mijn vrouws stem in de ooren. De weg naar Lethe... was ik gegaan. Wat kon die schrijver... Van het leven naar den dood... dood... dood. Maar het leven was er immers weer; ik wilde het léven. ‘Is er’, riep ik, ‘niets anders?’ ‘Schoolland. De Roman van een Klas. Door Thijsse...’ Thijsse, Theo Thijsse; aardige vent... Barend Wels... ‘Nu?’ vroeg mijn vrouw. ‘Als je’, plaagde ik, ‘'n goede redacteursvrouw was en Den Gulden Winckel las, dan zou je weten, dat ik dat boek al gelezen en gerecenseerd heb. Verder!’ ‘De Wereldbouw, van Dr. Schoenmaekers’. Toen riep ik opeens: ‘Geef me Cissy van Marxveldt!’ Mijn vrouw kwam in de deur staan. ‘Wat zeg je nòu?’ ‘Geef me Cissy van Marxveldt’. ‘Bèn je...’ ***
Maar den volgenden morgen - 'k was ontwaakt nu - bleef gedurende het aankleeden de naam Cissy door mijn hoofd malen, als eens Couperus het vreemde woord ‘Bitiatina’. Voor mijn schrijftafel nam ik een briefkaart, adresseerde haar aan collega Valkhoff en peinsde nog even na over dien wonderlijken droom. Hoe was ik op Cissy van Marxveldt gekomen? Kon het zijn dat mijn geest, nog los van het leven en toevend in een soort van tusschensfeer, die niet aardsch nog en niet meer hemelsch was, er op 't beslissende moment instinctief voor terughuiverde, zich opnieuw te laten inschakelen in het spinsel van onnatuur en onwaarachtigheid dat het intellectueel en denkend menschdom over deze oude wereld heeft geweven? Wilde ik mij hoeden tegen ‘booze geesten in de lucht’ - snakte mijn pas ontwaakte ziel naar een gebied van blijheid en van zorgeloosheid, zonder gewichtigdoenerij en zonder normen: dat der eenvoudigen van geest, der kinderen? - Ik zal het nooit weten. Maar de waarheid is, dat mijn gril mij, twee dagen later, een groot pak bezorgde van de uitgevers Valkhoff te Amersfoort, en dat ik nu voor een eerbiedwekkenden stapel Cissy's zit en er in D.G.W. iets over moet schrijven.
***
Cissy van Marxveldt heeft veel van Top Naeff geleerd. Zij bezit, evenals deze laatste, een onmiskenbare dosis geest, die zich vooralsnog uit in een wat te zeer geforceerde geestigheid. Dat onze meisjes van deze géestigheid het meest genieten ligt voor de hand. Aan den humor in een hoogeren zin dan hier voorloopig ter sprake komt ligt een wijsheid ten grondslag, die men redelijkerwijs van de jeugd niet kan verwachten. Eerst voor hem wien de tegenstellingen des levens in de diepte der ziel zelve worden geopenbaard wordt dat leven, dat zijn éénheid telkens in de veelheid, als in een begoochelend spel der zinnen, ziet opgaan, een onuitputtelijke bron van humor. Het naïeve realisme van het kind ziet deze tegenstellingen dichter bij huis. De extra groote neus van een leeraar, een mal vrijerijtje van een vriendinnetje, de penibele situatie, waarin zich de ‘heldin’ bevindt, die wat oude rommel gaat verkoopen voor 'n boeket ten behoeve van 'n verloofde zuster, welk boeket dan, tusschen de vele schitterende bloemen der anderen, het beeld wekt van 'n bos radijsGa naar voetnoot1) - al zulke dingen werken onweerstaanbaar op 's kinds lachspieren. Cissy v. Marxveldt weet dat, en zij heeft van die wetenschap een ruim gebruik gemaakt, | |
[pagina 229]
| |
een o.i. wat te ruim gebruik. Immers geestig zijn op iedere bladzij gaat ook den geestigste niet wel af; als volwassene althans voelt men de opzettelijkheid te zeer en raakt uit zijn humeur. Om er, laten we dit toegeven, even spoedig weer in te komen! Vooral in de Joop Ter Heul-serie voelen wij het plezier dat de autrice
zelf bij 't schrijven moet gehad hebben. De onbezonnen, maar goedige Joop, eerst als H.B.S.-leerlingetje, straks als jong getrouwd vrouwtje, de aanstellerige Julia met haar bezadigden Jog, de onverschillige Pop en de brommerige Kees met hun parkietige neigingen - 't zijn figuren die elk meisje wel uit eigen omgeving moet herkennen. Litterair-critische bezwaren - ze zijn te maken, zoowel als, vermoedelijk, paedagogische. Cissy van Marxveldt is een talent, maar een talent dat zijn grenzen al zeer duidelijk blootlegt voor wie deze boeken toevallig achter elkaar leest. Men bemerkt dan, dat dezelfde typen, gevarieerd, telkens terugkeeren. Het meisje Betty b.v.Ga naar voetnoot1) is... Joop Ter Heul. Zij praat, schertst, zucht, ‘hopst’ door de kamer precies als Joop; JudithGa naar voetnoot2), alweer, is een zusje van Joop. Naast dit niet geringe litteraire bezwaar kan ik mij voorstellen dat paedagogen een ander zullen plaatsen. Zij achten deze boeken eenzijdig. Is er, vragen zij, in het jongemeisjesleven dan niets anders wat de geesten bezig houdt, dan pret en jool; is de leeftijd van Joop en haar vriendinnen dan niet juist de tijd waarin geschwärmt wordt en waarin de ‘levensproblemen’ zoo loodzwaar drukken op de jonge ziel? Ik ben geen opvoedkundige, maar erken, dat er van dit alles iets aan kan zijn. Toch waag ik een klein pleidooi voor het ethische in deze boeken. En ik kom dan daarmee tevens vanzelf weer bij het litteraire terecht. Ik wil er dan niet in de eerste plaats aan herinneren, dat deze schrijfster wel degelijk hare jeugdige lezeressen ook de schaduwzijden van het leven doet zien (de ziekte van Julie's dochtertje), haar spreekt van plicht (Ma'tje, in ‘De Stormers’, leert zichzelf verloochenen en komt bij man en kroost terug). Veel liever wijs ik op iets anders, en wel op de figuur van juffrouw Weyers, de met schoolmeisjesargwaan ontvangen mamsel, die spoedig de vriendin wordt van de heele Jopopinoloekikoclub; een zedelijk hoogstaande vrouw, die... en dit deed mij vooral plezier, heel goed geteekend is, waarmee ik dan bedoel dat de schrijfster voor háár nu eens geen goedkoope trucjes heeft gebruikt, zoodat ze geen cliché-achtige typeering bleef, maar een levend mensch werd. Ditzelfde kan ik opmerken ten opzichte van Joop's vader. Blijft de vader in ‘De Stormers’ een schim, werd de oom in ‘Rekel’ door allerlei ‘effectvolle’ chargeerinkjes wel wat bedorven - Joop's vader is in zijn eenvoudige conceptie een werkelijke schepping geworden en de langzaam ontstaande vertrouwelijke verhouding tusschen den heer Ter Heul en zijn jongste dochter behoort tot het beste door Cissy v. Marxveldt ons voelbaar gemaakt. Er is, in dat eerste deel, nog iets heel goeds - Joop's gewaande vervreemding van haar vriendinnen als zij voelt dat zij ‘een geheim’ hebben waar men haar buiten houdt. In zulke passages - helaas, het blijven er in dit gansche oeuvre slechts weinige - toont zich Cissy v. Marxveldt op haar best. En zij wettigen althans eenigermate de hoop dat, mocht deze schrijfster dan al niet, in de toekomst, voor volwassenen gaan schrijven, als Top Naeff, zij het genre meisjesboeken op den duur zal gaan verfijnen tot de soort waarin wij van Mevr. v. Hille-Gaerthé reeds zulke uitnemende stalen bezitten. ‘Het succes’ is echter een gevaarlijke verleider. En wij vreezen... G.v.E. |