Den Gulden Winckel. Jaargang 23
(1924)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Buitenlandsche boeken‘Hellas, einst und jetzt’, door Georg Brandes. - (Berlin, Elena Gottschalk Verlag).Als eens Ernest Renan heeft thans ook de aloude Georg Brandes op de Acropolis gestaan en zijn indrukken van dit bezoek weergegeven. Dit boekje zal hem zeker geen nieuwe roem brengen. Hij kan deze trouwens ook ontberen. Ook hier, in deze schildering der politieke toestanden in het hedendaagsche Griekenland, bemerkt men wederom zijn veelomvattende historische kennis, al zijn de conclusies waartoe hij komt vaak minder juist. Brandes doet hier hetzelfde als zijn landgenoot Fritjof Nansen voor de hongerenden in Rusland deed: het Europeesche medelijden inroepen. Voor Griekenland, dat hij ook thans nog zoo innig vereert, vraagt hij onze bescherming tegen de Franschen, die den Turken te hulp kwamen; ons medelijden voor zoovele verdreven vluchtelingen. Brandes weet dat ook het Oude Hellas geen aardsch paradijs was; dat Miltiades in de gevangenis stierf, Socrates ter dood veroordeeld werd, Aristoteles vluchten moest, Phidias wegens roof en diefstal werd aangeklaagd. Doch niet hierom, om deze schildering van het oude en nieuwe Hellas is deze brochure belangrijk (de gebeurtenissen der laatste maanden hebben haar trouwens ook achterhaald). Ze geeft ons een diepen blik in het wezen van Georg Brandes, die immers - dit geschrift toont het wederom duidelijk - Hellas steeds nog van zoo oneindige beteekenis voor de moderne Europeesche cultuur acht. Hij is een der laatste groote critische figuren in de Europeesche literatuur (komende critische figuren zullen dit alles niet meer kunnen omvatten); een der laatsten ook die met alle inspanning zijner krachten zich aan Hellas vastklampt. Niet uit het Oosten komt voor hem het licht, doch uit Griekenland. Hij is vóór Hellas en maakt front tegen het Oosten. Dit is, geloof ik, de diepere beteekenis van dit in andere opzichten weinig belangrijke geschrift. N.R. | |
‘Big, strong man!’ door Charman Edwards. - (Londen, Sampson Low, Marston & Co., Ltd.)Het zijn groote, sterke mannen die, den schijntriomf der wereld niet tellend, zich losvechten van de drievoudige betoovering: rijkdom, vrouw en macht; de macht voor welke de nar zijn zilveren bellen doet tingelen, al dansend de voorzichtige trippelpassen, het rhythme aflezend in de oogen des machtbezitters. Daarvoor is echter noodig een stoicijnsche moed, die den geest werkelijk verheft, en die vrijwaart voor sarcastische imitatie van moed. Moed is een groote, opbouwende kracht, maar verkeerd begrepen wordt die groote kracht leven-vernielend, vooral wanneer zij zich openbaart als een uit louter hoogmoed gegroeid besef: de schijnplicht; wanneer het geweten een uit suggestie ontstaan wanbegrip wordt. Dan worden menschenlevens opgeofferd aan een waan, die niets gemeen heeft met het door een gezonde rede als plicht erkend gebod. Dit is 't wat Charman Edwards ons heeft aangetoond in dit werk. Het boeit ons, en schrikt ons tevens af in het karakter van zijn gewild-stoïcijnschen held, die ten slotte toch bij het vervullen van wat hij plicht acht tot wanhoop geraakt en het zichzelf opgelegde karakter verliest. ‘... All dark ... no light, ... and from the dephts of his agony, a man crying. Is 't niet of we Tagore hooren? Taal en stijl zijn van zeldzame schoonheid en eenvoud. Charman Edwards is een dichter. Hij geeft zuiver weer, wat in zijn ziel en gemoed getrild heeft bij de aanschouwing dier eenvoudigen, die hun best doen in het leven, en geen schuld hebben aan de misverstanden, die ze in het leven roepen, omdat ze niet in staat zijn hun denken en voelen normaal te ontleden. Met een klein fragment wil ik dit toelichten. ‘... Before God, there is no thing that should step between the honest love of a man for a good woman. Why will you not marry me?’ En toch wist deze vrouw, dat die ándere man haar niet lief had, en zij hem niet; maar niemand mocht haar huwen, dan de vader van haar kind. ‘You mean that you would marry no man but this man who has betrayed you?’ En zoo beschikken deze menschen over eigen en anderer leven, met heel den invloed, dien zij als vrienden op elkander hebben, en zij meenen oprecht, elkaar het schoonste en edelste te leeren: de zelfverloochening. Nooit zullen ze weten, dat | |
[pagina 96]
| |
ze elkaar gaven de wanhoop, die doet uitroepen: ‘... and only darkness to answer...’
JEANNE VEEN. | |
Près des oliviers, (Poèmes de Provence), door Claude Jonquière. - (Uitgave ‘Editions du Fauconnier’, Parijs, 1923; frs. 6. -)
| |
Cent haïkaï, door René Maublanc. - (Uitg. ‘Le Mouton Blanc’, Maupré 1924. Frs. 3. -).Maublanc is een der ijverige medewerkers aan het modern-klassieke tijdschrift ‘Le Mouton Blanc’, dat wil dus zeggen: een bewonderaar van Romains (over wien hij in L.M.B. en in de ‘Monde Nouveau’ studies schreef); maar behalve als romancier, cinematografoloog en tooneelschrijver, vertaler van Grieksche Epigrammes, en van Pensées (verzameld uit Euripides' werk), behalve als vulgarisateur der veelomstreden theorie (en practijk!) der Vision Extrarétinienne van Farigoule-Romains, is Maublanc bekend om zijn studies over het Japansche dichtgenre dat men ‘haïkaï’ noemt en waarvan hij met enkele anderenGa naar voetnoot1) het model invoerde in de Fransche poëtica onzer dagen. Een haïkaï is een kort drieregelig gedichtje, dat op zichzelf een afgerond poëtisch geheel vormt. Maublanc verklaart ons in een korte Waarschuwing, dat hij het gedachtenrhythme steeds in nauwe overeenstemming heeft trachten te brengen met de typografische schikking der drie verzen. Want opdat een haïkaï een haïkaï zij, moet de driedeeligheid werkelijk beantwoorden aan de eischen van de gedachte-indeeling, daar anders ieder lang vers een haïkaï zou worden van 't oogenblik af dat men het in drie versregels zou neerschrijven. Elk waar-dichterlijk drieregelig gedicht voldoet feitelijk aan de haïkaï-wetten, mits het een volledig uitgewerkte gedachte bevat, hetgeen uiteraard bij een sonnet-terzine niet het geval kan zijn. Overigens laat de haïkaï-prosodie den dichter veel vrijheid, daar zijn verzen van een zeer afwisselend syllabenaantal mogen zijn, de drie versregels onderling ongelijk en het rijm tot het minimum herleid of geheel achterwege gelaten. Hoofdzaak is: in bondigen vorm het juiste woord op de juiste | |
[pagina *7]
| |
plaats te gebruiken; rijm, allitteratie en andere muzikale effecten: bijzaak. De honderd proeven van ‘haïkaï’-kunst, die het bundeltje vormen, zijn fijngevoelde, vaak geestige, impressionnistische, soms Renard-achtig-geziene denk-, gevoels- en visie-beelden, overgoten met een zachte en beschaafde droefgeestigheid.
MARTIN PERMYS. | |
Romans en novellenLiefde boven haat, door Hall-Caine. Geautoriseerde uitgave; vertaald door G.W. Elberts. - (Uitg. A.W. Sijthoff's Uitg. Maatsch., Leiden).Van den schrijver van: The Christian, en The Eternal City, was het woord vooraf overbodig. We weten, dat Hall Caine zich durft uiten; dat laffe menschenvrees allerminst zijn deel is. Hij kent de menschen, en kent de waarde van hun meeningen. Dit stelde hem in staat ook dit werk te schrijven. Zijn vrees voor het uitgeven van het boek lijkt ons ongegrond, te meer, wijl hij van zijn eigen volk wel het minst te vreezen heeft. Het is een vreeslijke waarheid, die de schrijver ons in dit werk ter erkenning aanbiedt. Rassenhaat bestaat zelden als verschijnsel zonder meer. De enkeling van de eene nationaliteit staat zelden vijandig tegenover den enkeling van andere nationaliteit. Slechts als deel der massa, wanneer vrees voor bespotting, minachting, of uitsluiting zich doen gelden, durft hij de gevolgen niet aan, en handelt liever tegen beter weten in. Niets is den mensch erger, dan de wreede eenzaamheid, die volgt op het volbrengen, in volkomen plichtsbesef, van een daad, die in strijd is met de heerschende begrippen. De grootste zorg van den mensch als kuddedier is: de meening van zijn even kleinen, evenzeer dwalenden medemensch. Liever zal hij laag handelen, wanneer allen om hem heen laag zijn, dan het misprijzen der menigte te trotseeren. Wie dit wèl durft, bouwt zich in tusschen omheiningen van doornen, waaruit hij slechts doodelijk gewond ontsnapt. Dit is het motief van den ‘droom’ van Hall Caine. Daar zijn geheimzinnige momenten in ons leven, waarop wij zeker weten, een bepaalde daad te moeten volbrengen, en bijna tegelijkertijd kennen we de smarten, die onze daad tot gevolg zal hebben. Dit laatste wordt ons dikwijls eerst bewust door den als kuddedier optredenden mensch óm ons.
JEANNE VEEN. | |
Het zout der aarde. Een schets naar het leven, door Clara Heitefuss. Uit het Duitsch. - ('s-Gravenhage, D.A. Daamen).Clara Heitefuss - ik herinner me in het weekblad ‘Bergopwaarts’ van deze Duitsche schrijfster iets gelezen te hebben over hedendaagsche tragische toestanden in haar vaderland. En nu dit boek, welks vertaler zich achterbaks houdt. Als je zoo'n titel al ziet, proef je - wat proeft gemakkelijker dan zout - al reeds die Absicht en men begint de lectuur allicht bevooroordeeld, etwas verstimmt. ‘Een schets naar het leven’, zegt de ondertitel. Nu, deze 242 bladzijden lange schets heeft de allures van een roman: er is een hoofdfiguur en tal van bijpersonaadjes spelen er een rol; bovendien is er de ‘romantiek’ niet van de lucht af En dan: naar het leven. Zonderlinge kwalificatie. Wat is de bedoeling? Niet: uit het leven dus, maar - getuigt de karakteristiek van zelfkennis? - zoo om ende bij een gooi ‘naar 't leven’. In den regel wordt dit dan: absoluut er naast. Welnu, dit boek is o zoo best bedoeld; begint het verhaal met de tragiek van een dronkemansgezin, de hoofdgedachte van het boek, dat nl. de Christenen hebben te zijn het zout der aarde, wordt zoo idealistisch mogelijk in practijk gebracht door een voorbeeldige vrouw, dochter uit het gezin voornoemd. Om haar lotgevallen gaat het, met het oog op den titel van het boek. En nu willen we niet zeggen, dat zoodanig practisch Christendom ongeveer onmogelijk is op deze ‘lage aarde’, maar de schrijfster is te weinig kunstenares om ons de mogelijkheid ervan te beelden als een in en door zichzelf overtuigende werkelijkheid. Dit boek is helaas een der vele Christelijke en ook niet-Christelijke verhalen, welker overmaat van edele bedoelingen het werkelijkheidsgehalte bedenkelijk vertroebelt, zoodat in bovenbedoeld geval ‘het zout der aarde’ allesbehalve appetijtelijke effecten sorteert - literarisch gesproken, natuurlijk.
A. WAPENAAR. |
|