Den Gulden Winckel. Jaargang 20
(1921)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Letteren, wijsbegeerte, opvoedingRabindranath Tagore's opvoedingsidealen, naverteld door Noto Soeroto. - (Uitgave van Hadi Poestaka. Amsterdam 1921).Het zijn niet alleen bekwame politici, doch ook wijsgeeren, die voorspeld hebben, dat het Oosten het Westen zal overwinnen.Ik veronderstel dat de politici bedoelen in materieelen, en de wijsgeeren in ideëelen zin. Alle teekenen wijzen er op dat wij staan aan het begin van de uitkomst dier voorspelling. Cultureel is Europa in stervensnood. Met de ontketening van den oorlog bleek maar al te wel hoè dun het vernisje beschaving eigenlijk was. Nu - na den oorlog - leven we in een sfeer van algemeene verwording. Voor eenige jaren terug sprak men met zekeren angst over: ‘het gele gevaar’, wel een bewijs, hoezeer men er zich van bewust was, dat er krachten leefden in het Oosten, welke niet te onderschatten waren. Tagore, de groote Hindoe-wijze, is in ons land geweest; hij heeft gesproken voor verbroedering tusschen Oost en West, over samensmelting van beider beschaving tot opbouw van den nieuwen mensch. Dat deze nieuwe mensch nimmer zal kunnen geboren worden in een milieu, waar alleen intellect en materialisme hoogtij vieren, is duidelijk. Dit boekje komt met het verlossende woord; als een ander evangelie toont het zoo eenvoudig en duidelijk aan, dat we niet den knappen mensch boven den goeden moeten achten; zoolang we dàt doen, blijft het verkeerd gaan, zal nooit de mensch zichzelf kunnen zijn, zal hij nooit open oog krijgen voor de eeuwige dingen, waarmee hij in harmonie moet leven. Dit is nu wel een oer-oude waarheid, maar Tagore wil, wat ieder als een axioma erkent, in 't practische leven daadwerkelijk doorvoeren. Noto Soeroto heeft wèl gedaan dit boekje te doen uitgeven. Alleen begrijp ik me maar niet, dat het niet meer is ingeslagen, dat het niet als een sneeuwval is neergedaald over alle scholen, bij alle onderwijzers, ja, dat het niet reeds bij alle gezinnen in de huiskamer ligt. De waarheden er in zijn zoo klaar, de gevolgtrekkingen zoo logisch. Maar... het druischt in tegen geheel het moderne onderwijssysteem, en dit systeem is niets anders dan een perspomp om in minimum tijd maximum kennis, of beter pseudokennis, in het hoofd van de jonge menschen te stampen en ze klaar te maken voor de jacht naar het succes. Tagore heeft gevoeld welk een demoraliseerenden invloed de z.g. Westersche beschaving ook had op de Indiërs, wier eigenlijke inborst vervalscht werd, en wier karakter ònwaar. Als een diep-in-vretende infectie zoog de moderne wetenschappelijke West-Europeesche beschaving zich in het oude klassieke bloed der Indiërs, van de mannen van de waarheid en de natuur, de mannen wier bestaan geheel gericht was op de Eeuwigheid en op de Groote Liefde, die God is. Hij bleef niet meer zich zelf, hij verloor zich in 't z.g. schablone model van den Westerling en van den modernen Indiër is door een professor aan het Maharajah's College te Mysore de volgende typeering gegeven: ‘De modern ontwikkelde Indiër is een valsche | |
[pagina 123]
| |
copie van zijn Westerschen tijdgenoot. Zijn stem is een echo, zijn leven een citaat, zijn ziel zuiver intellect en zijn vrije geest een slaaf van zakelijkheden. De moderne Indiër maakt er zich geen zorg meer over, om te weten wat waar is, maar wat hem aanzienlijk en onderscheiden kan maken. Niet wetenschap ter wille van de wetenschap, maar wetenschap terwille van succes op examens is het richting gevend beginsel van zijn studie’.
Dwijendranath Tagore
Broeder van Rabindranath, die in Shanti Niketan de slotjaren zijns levens bespiegelend doorbrengt. Is het niet beschamend voor ons Europeanen en is 't niet de ellendige waarheid? Is niet gansch ons onderwijssysteem en alle universitaire studie met zijn repetitor-stelsels alleen gebaseerd op examen-succes? Want niet de mensch, die goed is, slaagt in het leven, doch hij die knap is en handig, ook al staat hij ethisch laag. En daar komt nu Tagore, de man die de moderne maatschappij kent, ondanks zijne tijden van ‘leven in de natuur, van één zijn met de natuur’. Hij voelt, dat het anders worden moet, dat de Oostersche Ziel niet langer het Westersche gif mag inzuigen, maar dat zij in haar contemplatieven en meditatieven aard moet behouden blijven. Hij voelt, dat niet de jacht naar succes, of de egoïstische strijd om 't bestaan den mensch dichter brengt tot het ‘Hoogste Goed’. Maar hij heeft tevens gevoeld dat 't alleen mogelijk was deze ommekeer, deze herziening te bewerken, als hij begon bij het begin, bij 't jonge kind. Zoo heeft hij peinzende, arbeidende, strijdende een opvoedingssysteem opgebouwd, dat eigenlijk geen systeem is, en dat zich staande houdt op vier pijlers: liefde, vrijheid, eenvoud en tucht. Voor den oppervlakkigen beschouwer wil het schijnen, dat vrijheid en tucht nièt samen kunnen gaan. Men vergete niet, dat zij stammen uit één Gezin. Vrijheid zonder tucht is anarchie (zie Rusland) en alleen wie tucht en vooral zelftucht kent, heeft de ware vrijheid. Tagore's school is Shanti Niketan (huis des vredes), gelegen op een heuvel midden in de natuur. De kinderen worden er vooral ‘geestelijk’ opgevoed, dat wil zeggen: de ontwikkeling van den geest en van het zieleleven, hun bewustwording is no. 1, het intellect komt pas in de tweede plaats, al wordt het verre van verwaarloosd, want de school maakt de leerlingen evenzoo goed bekwaam voor de universiteiten. Alleen - men volgt een anderen weg, die van het mensch-zijn in de eerste plaats. Het: ‘dient uwen God in geest en in waarheid’ zou Tagore met volle recht als spreuk kunnen schrijven boven den ingang zijner school des vredes. Typisch is het verplichte kwartier van meditatie elken morgen en elken avond. Er wordt den leerlingen niet gezegd, waarover zij mediteeren moeten. Tagore noemt dit: de zwijgende eeredienst. Ze moeten alleen stil zijn, rustig en tot zich zelf inkeeren. Zich onttrekken als 't ware aan alle actieve leven. Alleen de ziel laten spreken. Zou 't niet goed zijn als onze nerveuze, haastige, oppervlakkige, moderne, Europeesche kinderen ook eens tweemaal per dag op school moesten ‘mediteeren’, inplaats van zich als losgelaten wilden te gedragen tusschen de schoollesuren? De dag wordt geopend met gezang van een geestelijk lied en ook daarmee gesloten. De jongens helpen zooveel mogelijk zich zelf en elkaar. Waar er nu 150 zijn moet de huishoudelijke dienst door verdeeling van arbeid zooveel mogelijk verlicht worden. Bad klaar maken, water dragen, bedden in orde maken, bedienen aan tafel, verpleging van zieken, het is alles het werk van de jongens onder elkaar. Er bestaat een volmaakt systeem van ‘self-government’ (zooals ook op vele Amerikaansche scholen is ingevoerd), met captains en undercaptains, door de jongens zelf | |
[pagina 124]
| |
gekozen, maar aan wie dan ook door de anderen onbeperkte gehoorzaamheid verschuldigd is. Hier komt de tucht dus tot zijn recht. Naast geestelijke oefeningen wordt lichamelijke ontwikkeling niet vergeten. De voetballers en cricketters van de Shanti Niketan slaan in matches menigmaal het record. Een bepaalde godsdienst wordt er niet beleden. Er geven leeraren les van allerlei secten en godsdiensten. Er zijn er die behooren tot een Brahmasecte, tot het Hindoeïsme, er zijn ook Christenen. In den tempel zijn geen beelden en er is geen altaar. Er is eerst gezang en daarna algemeene aanbidding tot God, tot den Alwetende, de Alliefde, den Schepper en Handhaver. Een der leeraren houdt na de gebeden (elk mag bidden wat hij wil) een toespraak, die kort is en stichtevoor iedereen, welke godsdienst hij belijdt. Dan wordt weer met gezang geeindigd. Door practische nuchterlingen wordt allicht de vraag gedaan: Is deze opvoeding niet te eenzijdig, niet onpractisch voor de opleiding der kinderen die later toch in deze moderne wereld hun strijd in het leven zullen hebben te strijden? Als antwoord volge slechts een kort citaat: ‘We zeidén reeds dat leerlingen ook voorbereid kunnen worden voor hoogere vakstudie, doch gedurende de teedere jeugd wordt de meeste aandacht gewijd aan de opvoeding der kinderen tot waarachtige menschen. En kunnen waarachtige menschen niet even goed ingenieurs, doktoren, kooplieden enz. worden? En wat die eenzijdigheid betreft, is het niet juist in zoo'n acrama (d.i. school in de natuur, woud en tempel tegelijk) dat jonge menschen kunnen verwerven, wat de moderne wereld zoozeer van noode heeft: n.l. den rijkdom van geestesrust, welke het leven zijn evenwichtigheid geeft bij het streven naar zijn doel, te midden van een menigte afleidingen en verlokkingen?’
Van dezen geest is het boekje doortrokken en zeker niemand beter dan een Oostersche ziel kan de denkbeelden van Tagore volkomen navoelen en begrijpen. Als inleiding tot de Tagore-studie geeft Noto Soeroto eenige eigen jeugdherinneringen, die hem bizonder dierbaar zijn, en waaruit blijkt dat zijn vader ongeveer dezelfde denkeelden huldigde als Tagore. De schrijver heeft hiermede waarschijnlijk een voorbeeld willen aanhalen hoezeer in zijn bewustwording de Oostersche zielen aan elkaar gelijk zijn en verschillen van de Westersche. Uit deze weinige bladzijden spreekt een groote vereering voor zijn vader. Maar wonderlijk genoeg zwijgt hij gansch over zijn moeder. Had zij aan de opvoeding van haar zoon geen deel? Het boekje wordt verlucht door een vijftal illustraties. Ik zou van Tagore zoo gaarne eens een eenvoudig portret zien zonder die sterke geretoucheerde starende oogen, en waarbij de hoofdhouding me niet zoo sterk doet denken aan een gewilde pose. Veel mooier vind ik de andere portretten: van Tagore's vader en van zijn broer. Ze zijn minder pretentieus en juist daarom alleen reeds fascineerender. Ouders koopt dit boekje en leest het! Zoo hier al geen Tagore-scholen zijn, ge kunt in elk geval van hem leeren hoe het kostbaarste in uw kind is zijn zieltje en niet zijn hersengestel; ge zult er u door bewust worden dat een kind opvoeden nog iets anders is dan het groot brengen, nog iets anders dan schoolgeld betalen en toezicht houden op zijn studie.
Egb. C. v.d. MANDELE. | |
De moderne vrouw en haar tekort. - (Uitgave van P.N. van Kampen en Zoon Amsterdam z.j. [1921]).Welk een voortreffelijke moeder is er in Ina Boudier-Bakker verloren gegaan! Voortreffelijk in den zin van begrijpend, want menige moeder staat vreemder tegenover haar eigen kind, dan Ina Boudier tegenover het kind in het algemeen. Waar zij ons de psychologie van 't kinderzieltje geeft is de brochure, die zoo fel heeft ingeslagen, dan ook op haar best. Niemand meer dan zij had het recht den vinger te leggen op de wonde plek, die vreet aan het moderne vrouwenleven. Zij is eene die bezit èn niet bezit, eene wie het huwelijk de vervulling bracht van haar vrouwbestaan, maar die verstoken bleef van wat iedere echte vrouw nu eenmaal als het hoogste geluk op aarde beschouwt: het kind. Omdat Ina Boudier dus kan meevoelen met de bezitster èn met de niet-bezitster, heeft zij onwederlegbaar het recht te wijzen op - en te waarschuwen voor de fout van onzen tijd; zeker zij, die een groote gave bezit, welke haar een vervulling en een liefde is geworden, maar die zij dadelijk - o, ik ben er zeker van - met twee handen van zich zou werpen, indien zij die kon inruilen voor een kringetje lachende kinderen om haar tafel. Door velen is deze brochure met geestdrift begroet, door even zoovelen met een afkeurend gebaar ter zijde geschoven. De wonde plek, waarin meedoogenloos gewroet wordt, is het teveel exploiteeren van het intellect der vrouw ten koste van haar vrouw- en moedergevoel. De middelmatig begaafden, die allemaal studeeren willen of studeeren moeten, op jacht naar een carrière, evenals de jongens, de meisjes die hare | |
[pagina 125]
| |
dagen doorbrengen in muffe kantoren, die straks misschien trouwen, en vreemd en onwennig staan tegenover het bij uitstek vrouwelijk werk, het huishouden en de kinderzorg, het wordt alles mislukking. Onze tijd is reeds zóó verworden, dat zelfs de getrouwde vrouwtjes mopperen over dat ‘nare’ huishouden, en het zoo gauw mogelijk afjachten om naar het tennisveld te hollen of om inkoopen te gaan doen met vriendinnen. En als straks thuis de boel in het honderd loopt, omdat zij hun eigen werk zorgeloos overlieten aan een onbekwame gedienstige, klaagt mevrouwtje ijverig mede over die ellendige dienstboden van tegenwoordig. Oppervlakkig lezenden hebben de brochure met gejuich begroet, maar... de eenzijdigheid voorbij gezien. Want hoe goed ook bedoeld, deze kreet om 't vrouwzijn, eenzijdig is hij. Hij uitte zich slechts in ééne richting. Ida Boudier heeft vergeten te erkennen, dat er vele vrouwen en moeders zijn, wier leven beter aan de studie dan aan de kinderen gewijd ware; vrouwen die alleen met haar lichaam kinderen gebaard hebben, doch alle moedergevoel missen om ze met liefde en geduld groot te brengen, moeders ook, voor wie het pretleven meer waard is dan kinderweelde. Kinderen van zulke moeders zijn veel beter af met betaalde hulp. En zoo zijn er ook de kinderjuffrouwen, die beter op de kantoorkruk passen; die voor deze bij uitstek vrouwelijke betrekking noch roeping, noch talent bezitten. Ik tel ze bij dozijnen de onderwijzeressen, die haar moeielijke leerlingen nooit begrijpen, die altijd maar weer het lastige kind straffen en er niets van snappen, dat voor het eene kind schooltucht zooveel moeielijker te verdragen is, dan voor 't andere. Maar de Ada Gerlo's zijn er te veel in dezen tijd, de vrouwen die per se studeeren wilden of moesten, die hun hoofd oppropten met allerlei wetenschap, welke haar tot geenerlei nut is geweest. Ada Gerlo's die in de wetenschap en in het leven jammerlijk mislukt zijn; wier opgevijzeld intellect hun heerlijk spontaan vrouwgevoel, ja, zelfs hun passie heeft verstikt; die verworden zijn tot koele, berekenende, intellectueele vrouwen, die de echt vrouwelijke kracht missen zich eens uit de volheid van hun hart te geven; die zich zelf niet weten te vergeten; die altijd vragen wat krijg ik er voor terug; vrouwen, die niet volkomen gelukkig kunnen zijn met alleen te geven en dan haar ‘belooning’, als ik 't zoo noemen mag, vinden in dát geluk zelf. Zulke vrouwen, die ieder gevoel beredeneeren, of in een weegschaal leggen, beconcludeeren, alsof het een rekensom is, hebben veel afbreuk gedaan aan ons schoon vrouwenbestaan; er is een valsche toon tusschen gekomen die er niet hoort, want de moderne vrouw is er niet fijn gevoeliger op geworden, en - niet zachter, niet bescheidener, maar egoïster, veeleischender. Dat alles heeft er toe meegewerkt om de huwelijken te belemmeren - het huwelijksaantal is de laatste jaren ontstellend gedaald, en dit feit is niet alleen maatschappelijk te verklaren. De vrouwen hebben gedacht: als ik mijn eischen hooger stel, zal er meer kans zijn, dat ik een goed huwelijk doe. Resultaat? De kans kwam heel vaak niet en ... nimmer waren er meer echtscheidingen dan de laatste jaren. ‘Wij moeten terug en wij moeten vooruit’, zegt Ina Boudier-Bakker. Wij moeten terug naar het grootere huwelijksgetal. Onze jongelui en onze jonge meisjes moeten trouwen en daartoe is noodig dat de vrouw wordt opgevoed voor het huwelijk en voor het moederschap. Trouwt ze niet, dan bereidt het betere onderwijs van heden haar gemakkelijk voor tot den eenzamen strijd om het bestaan. En zie - dit is het, wat Ina Boudier voorbij zag: dat de vrouwenbeweging toch het goede heeft uitgericht; dat zij een menschwaardiger bestaan heeft weten te verschaffen aan de vrouw, die nièt bezat, voor wie noch het huwelijk, noch het moederschap werd weggelegd. Het was een vrouw, die als eerste een plaats voor zich eischte aan de universiteit; het was een vrouw, die op haar recht stond van behandeld te willen worden, niet als gelijke, doch als gelijk waardige van den man; het was een vrouw, die het eerst de waarheid verkondigde, dat met uitsluiting van het kiesrecht voor de vrouw de grootste helft der burgerij dus van het kiesrecht verstoken bleef. Het was een vrouw, die den mannen aan het verstand bracht, dat, waar zij, als ongehuwde, burger plichten te vervullen had, als belasting betalen enz., zij ook billijkerwijze aanspraak mocht maken op burger rechten. En - voor de opvoeding van onze kinderen is de meerdere ontwikkeling en het betere onderwijs aan vrouwen van onberekenbaar nut geweest. Het is toch een feit, door Ina Boudier zelfs niet te ontkennen, dat een ontwikkelde moeder hare kinderen beter zal kunnen leiden, begrijpen, voorthelpen met hun studie, redeneeren met haar kinderen, en ze met meer bekwaamheid zal weten te sturen in de goede richting. Ik weet immers bij ondervinding van hoeveel nut het is voor de kinderen als moeder ze nog lang kan volgen, en hoe prettig 't voor ons beidjes was, dat ik m'n eigen jongen nog tot bijna de hoogste klas van het gymnasium heb kunnen voorlichten en van dienst zijn, al was 't dan niet met alle vakken. En zoo is uit dezen stroom des tijds toch nog | |
[pagina 126]
| |
wel veel goeds gegroeid, al zijn velen op zijwegen verdwaald, die mooier en breeder schenen, maar die jammerlijk doodliepen tegen den muur van eenzame onvoldaanheid. Slechts de vrouwen, die maat hebben weten te houden - een bij vrouwen zeldzame eigenschap, de meesten hollen door in blinde geestdrift - zijn geworden tot ware levenskunstenaressen, in wie het vrouw- en moedergevoel niet is gedood; die naast een goed gecultiveerd gezond verstand hare mooie warme passie voor al 't goede en schoone in het gevoelsleven niet hebben verloren; die nog het middelpunt weten te zijn van haar gezin en haar huis gezellig weten te maken; die nog haar man weten te boeien met of zonder mooie jurken (dat was een héél zwak plekje in de brochure, blz. 29); vrouwen die zijn de kameraden van haar man en tevens de zorgvolle moeder van zijn kinderen. Want neen, niet altijd heeft de man zooveel vóór op de vrouw. Hij komt heusch niet altijd thuis om verfrissching te vinden in zijn gezin, of rust voor zijn lichaam. Hoeveel mannen trekken niet liever 's morgens de deur achter zich dicht, dan dat zij er 's avonds in komen. Denk eens aan ‘les couples mal assortis!’, aan de gezinnen waar de vrouw geen zorgjes heeft als haar man thuis komt, en die zijn er velen, ook onder de ònontwikkelde vrouwen. Voor hoeveel mannen beginnen de zorgen thuis opnieuw! Een sukkelende vrouw, zieke of zwakke kinderen, lastige kinderen, waarvan hij 't relaas als welkom thuis moet aanhooren. Hoe vaak zijn er geldzorgen in de gezinnen en moet de man nog 's avonds bijverdienen! En 't is zoo heel natuurlijk, als de vrouw hem daarbij helpen wil, ook haar best wil doen den finantieelen druk wat te verlichten, dat ze daarvoor weleens van huis moet, indien ze de materieele zorg voor hare kinderen aan goede hulp kan overlaten. Voor de moreele zorg kan moeder altijd blijven waken, indien ze dat ernstig wil, want naar niemand gaat 't kind liever met zijn vertrouwen dan naar moeder, indien het weet dat het bij haar begrip en medegevoel zal vinden. Als moeder uit is, zal het kind wachten en geduldig wachten met àl wat voor haar alleen bestemd is... tot moeder komt. Ina Boudier-Bakker heeft wèl gedaan met de groote fouten aan te wijzen in de vrouw van onzen tijd, maar zij had niet mogen verzwijgen, wat daar aan goeds is gegroeid uit de moderne stroomingen. Wie afbreekt moet tevens òpbouwen. Het is maar de kunst in die strooming de gelijkmatige bedding te houden en zich niet te wagen in de gebieden met groot verval. Wat ons nog ontbreekt - ik wees daar reeds vroeger in andere tijdschriften op - is: in het onderwijs voor meisjes opgenomen de opleiding voor het moederschap, verplichtend in de hoogste klassen der M.U.L.O. school, H.B.S. en Lycea voor meisjes, en aparte cursussen voor het volkskind. Nu wordt het meisje te veel voor examens opgestoomd, te veel gestuurd in de richting van de geldcarrière; het is noodig, dat het roer eens wordt omgegooid en het meisje vóór alles worde klaargemaakt tot de carrière die ten slotte het einddoel is van elk vrouwenleven: het huwelijk en het moederschap.
Uit een litterair oogpunt heb ik ditmaal het werkje van Ina Boudier-Bakker niet bezien. Hier is in de eerste plaats de vrouw, de moeder aan het woord geweest, niet de schrijfster. Bij een herdruk zal zij het werk wel aan een duchtige revisie willen onderwerpen, dan komen germanismen als: berustiging (beruhigung) zeker niet meer voor (blz. 19), en slordige zinnetjes als: ‘die terzijde hadden moeten treden, toen de liefde hen was overgeslagen’. EGB. C. VAN DER MANDELE. | |
De historie van Jan van Parijs, vertaald door [Prof.] J.J. Salverda de Grave. - (A.W. Sijthoff's Uitg. Mij. Leiden. 1921 ‘Fransche kunst’, No. XVI).Dit is een boekje voor bevoegden en voor kalme leeken, die zich, op een stillen avond, den tijd kunnen en willen gunnen om hun rumoerige gedachten te verstrooien met een stukje naïeve folklore. De geschiedenis van een denkbeeldigen Franschen koning - ‘niet van een bepaalde Franse koning, wèl van de Franse Koning zooals het volk zich die gaarne voorstelt: jong en schoon, ridderlik en galant, bewust van zijn waarde als eerste aller vorsten, prachtlievend; ook geestig, al lijken zijn grappen ons wat kinderlik’Ga naar voetnoot1) -, geschiedenis, omstreeks 1500 door een onbekend dichter geschreven, is immers een voorbeeld van die eigenaardige volksliteratuur, gemaakt door en ten behoeve van hen, die allen tijd hadden om behagen te scheppen in een lang en zeer ongecompliceerd verhaal, waar de inhoud, de strekking en de psychologie respectievelijk weinig en geen rol speelden, en dat, tooverde het den gretigen toehoorder duizend-en-één-nacht sprookjesachtige rijkdommen en ongekende pracht- en machtstafereelen voor de oogen, zijn eenvoudig doel bereikt had. De onbekende auteur deelt ons trouwens mede, dat zijn bescheiden werk slechts een gezond vervangmiddel wilde bieden voor de voortbrengselen dier dagen, waarin men zich te gaarne aan onbe- | |
[pagina 127]
| |
hoorlijke scherts en lastering overgaf. Wij vernemen, hoe een jonge Fransche koning, Jan van Parijs genaamd, door zijn vader voorbestemd was, met de dochter van den Spaanschen vorst te trouwen; hoe deze transpyrenaeër zijn belofte glad vergat (? !) en als schoonzoon den koning van Engeland aanvaardde, die de schoone Infante gelukkig niet aanstond, en die in Parijs zijn inkoopen
Proeve van illustratie uit ‘De Historie van Jan van Parijs’.
kwam doen om zijn verre geliefde wat te verteederen. ...; hoe Jan van Parijs met een gevolg van duizenden beeldschoone jonkers en edelen den Engelschen koning, met zijn onbeduidend hofhoudinkje, naar Burgos volgde, waar onze Jan dadelijk, door zijn mooi blond haar, zijn geheimzinnig incognito - nog zoo dom niet bedacht, om een vrouwtje nieuwsgierig te maken! - en vooral door zijn weergalooze rijkdommen, door de hofdames en de prinses aangebeden werd, met het gevolg dat genoemde prinses graag (den avond voor haar trouwen) haar woord brak en den jongen veroveraar in de armen viel. En ze trouwden, terwijl die leelijke Engelschman, bang voor Fransch wapengeweld, bedeesd aftrok, gelijk een ‘barbon’ in de oude kluchtspelen, beschaamd het veld moet ruimen voor de meer voor huwelijksdoeleinden geschikte jeugd. Voor onze hedendaagsche moraliteitsopvatting is dit werk, waarin het geweld van wapenen, rijkdommen, uiterlijk schoon, machtsvertoon en politieke dreigementen, de waarde van het (zij 't onvoorzichtiglijk) gegeven woord te niet doen, van een bedenkelijke strekking. Maar wellicht achtte de eeuw waarin Jan van Parijs verscheen en bijval oogstte, de hier naïevelijk verheerlijkte plutocratie al een stapje nader tot het menschelijk Ideaal, waarvan het feodalisme zich een hunkerend-optimistische voorstelling maakte.. Het boekje ziet er aardig uit, en leest, zooals alle deeltjes van deze serie, prettig en vlot. P.A.H. Hofman gaf vier verluchtingen, waarin een zekere vervaarlijkheid gepaard gaat met epitheton-looze praal, en die den toon van algemeene opdringerigheid van den hoofdpersoon plastisch weten weer te geven.
MARTIN PERMYS. |