wordt, tot deze inrichting bij ongeval in de lucht springt, zijn jongste liefje doodend. Nu blijft er hem als derde blijk van vaderlandsliefde niets over dan naar het front te verhuizen. We vinden hem terug als vliegenier, bij het leger te Kales. Het vliegtuig dat hij bestuurt heet ‘De Blauwvoet’; hij is weldra een der onverschrokkenste aviateurs van de basis, zoodat hem de taak wordt opgedragen een Zeppelin te vernielen. Gedurende den strijd in de lucht raakt de motor van Thijl's vliegtuig defect; toch besluit onze Vlaamsche held het luchtschip te vellen en daar er geen ander middel overschiet stemt hij toe in het groote, noodzakelijke offer van zijn leven: hij vliegt in rechte lijn op den Zeppelin aan en terwijl deze barst stort Uilenspiegel in de zee. Maar kan Uilenspiegel vergaan? Hij wordt gered en wanneer, na lange maanden verblijf in het hospitaal, de oorlog eindelijk gedaan is, vindt hij te Brussel in den rolwagen met al zijn kleuters het altijd geduldig wachtend Nelleken terug, in wie hij eindelijk het edel hart ontdekt dat bloeit van liefde en trouw; van wie hij eindelijk zijn vrouw maakt: Nelleken de wachtende schoot van Vlaanderen, over wie een volgende roman ons waarschijnlijk meer zal vertellen.
Ik vermeldde slechts de belangrijkste episoden van dezen overvollen avonturenroman, afwisselend als een filmspel, ingewikkeld als een mengelwerk. Men denkt onwillekeurig aan den Teirlinck die den detectievenroman Het avontuurlijk leven van Lieven Cordaat schreef en aan den schepper van het vaak als sensatie-roman overstelpende Ivoren Aapje.
De vroolijke schavuit die Thijl is, de vrijgevochten genieter van het leven, met den panischen lust van zijn struische leden en zijn egoïstische zinnenweelde, de hartstochtelijke en driest er op los levende, door niets gebonden Thijl is wel een broeder van al de zangers der onbezorgdheid, welke we uit de literatuur kennen, van Pantagruel tot Pallieter. Maar wat 'n andere grootschheid heeft Charles de Coster verleend aan zijn Uilenspiegel, die bewust-heldhaftig en zooveel rijker aan geestes- en gevoelsleven voor een heilige zaak strijdt, met de heele overtuiging en vastberadenheid welke we niet bij den meer losbolligen en dilettantischen Teirlinck-Uilenspiegel aantreffen! Een prachtige bruten-natuur, ja, een flinke, pootige kerel met onstuimigen en onafhankelijken hartstocht, met een zekere fantazie zelfs en veel zin voor humor, landlooper, drinkebroer, vechtbaas, vrijer van alle schoone vrouwkens, orator op den koop toe, nu en dan een beetje wijsgeer, een beetje socialist, een beetje dichter, een beetje flamingant, eindelijk in hooge mate patriot, maar meer als symbool dan als een uit de volheid van het leven gegroeide, uit één stuk willende, naar één doel strevende man. Er is geen andere boekenfiguur waaraan Uilenspiegel me meer doet denken dan aan Pallieter. Ik weet zelfs niet of het soms Timmermans' boek niet is geweest dat Teirlinck aangespoord heeft tot het schrijven van zijn Uilenspiegel. Ook Pallieter is een boek van Vlaamsche blijheid en ... Vlaamsche losbolligheid en onbesuisdheid, van eenzijdig levensbesef, vol oppervlakkige vreugderythmen, zonder diepe menschelijke weerschal, druk en zat als een kermisdag, zooals deze Uilenspiegel stout en bandeloos is als een strooptocht. En beide helden voeren op hun
beurt de vermetelste kapriolen van romantiek uit. En bij beiden dezelfde liefde voor hun land, dezelfde bewondering voor onze dorpen en steden, onze vlakten en rivieren, onze torens en gebouwen, dezelfde Vlaamsche schilderachtigheid. Bij beiden dezelfde impulsieve natuur, bottend in levenslust, groeiend om te groeien, alleen op het zinnelijke gespitst, vol-uit van het zinnelijke genietend, maar voor de rest weinig bekommerd met de wereld daar buiten, weinig bedachtzaam, weinig door de ethische kanten van het leven aangetrokken, weigerig luisterend naar den roep van het geweten, van den geest, van de ziel.
Thijl is, evenals Pallieter, op het best wanneer hij feest en danst, vrijt en drinkt, loopt door het veld als een krachtig paard en zwemt in het water als een visch. We glimlachen wanneer hij plechtig van stemming wordt, zich tot aandoenlijke gevoelens opschroeft, pathetisch poogt te zijn. We hebben moeite zijn maatschappelijke strevingen ernstig op te nemen; zijn te sierlijke frazes over het verdrukte Vlaanderen klinken een beetje gemaakt en rethorisch - met naklanken van mijnheer Serjanszoon's oreerkunst - en minder overtuigend dan zijn drinkliedjes en liefdekoralen. Wanneer hij over de dingen mediteert, schijnt hij niet echt in zijn rol te zijn. Men verwacht van Thijl geen berekeningen en beschouwingen, geen evenwicht, geen bedachtzaamheid. Hij is als een sterk, nog tamelijk ruig brok der primitieve natuur, der oerkracht, een uiting van onze Rubeniaansche ras-eigenschappen en onze Jordaensche kermis-overdaad!
Het ontbreekt den fijnen, stemmigen, precieusen Teirlinck aan epische grootheid; de greep die al de bestanddeelen van een zoo uiteenloopende figuur als Thijl zou moeten samenvatten, de synthese die uit de vermakelijke verscheidenheid van zijn avontuur een architectuur van levenseenheid zou moeten opbouwen, schieten hem vooralsnog te kort, en 't is te vreezen dat het zwaartepunt van zijn kracht wel nooit zal liggen in het breedscheppend en toch rustig-ordenend vermogen-tot-constructie.
Hoef ik erbij te voegen, dat ondanks zijn ver-