stellingen staat het publiek verbaasd, als het de ontwikkeling van het product kan volgen van de ruwe grondstof af tot het voltooide verbruiksartikel; en in die verbazing deelt dan ook de levende werker, die niet altijd louter de bestuurder van het werktuig is, maar wiens persoonlijke geoefendheid, lichaamskracht, energie, inzicht en beleid mede duidelijk zichtbaar worden.
Wij hebben op tentoonstellingen het zetten en drukken van een krant in alle détails kunnen bewonderen, en daarmee ook het individueel aandeel van de levende machine, den werkman.
Kon men maar eens den arbeid van een journalist in volle werking aan het publiek te zien geven! 't Zou heel wat verandering brengen in de appreciatie van het vak.
Als men het woord ‘journalist’ noemt, vormt zich bij nog zeer velen enkel de voorstelling van een meneer, die overal vooraan bij mag; die gratis binnen komt, waar anderen entrée betalen, en die daarover dan wat schrijft. Over dit element der journalisten en hun werk wordt heel luchtig heen geloopen. Wat er feitelijk aan vast zit, daarop wordt minder gelet. Hierover later mogelijk meer. Maar den internen arbeid, noodig voor de samenstelling van een dagblad, kent buiten de vakkringen bijna niemand; de bureau-journalisten worden nooit genoemd. En toch komt op hun werk zooveel aan. Als ik hierop in de eerste plaats wijs, is dat geen oratio pro domo. Ik heb dat werk verscheidene jaren mee helpen doen, en het dus leeren schatten naar waarde. Sinds lang ging ik over naar een andere branche van het vak, en kan dus over dien internen arbeid spreken met kennis van zaken en tevens met de onbevangenheid van den door geen eigenbelang gebondene.
Dat interne werk schat ik zeer hoog, dus ook de mannen, voor 't publiek niet veel meer dan anonymi, die daaraan hun energie en talent wijden. Ja, talent ook. Het publiek kent in den regel alleen de journalisten, die artikelen schrijven, bepaalde rubrieken verzorgen, verslagen geven, polemiseeren. Die anderen kent het niet. En zelfs het zichtbaar resultaat van hun werk waardeert men niet. Dat resultaat bestaat in het smakelijke zoowel als het evenwichtige van de krant, het actieve, 't op tijd komen met berichten en wetenswaardigheden, het letten op datgene wat voor 't oogenblik 't belangrijkst is; het letten ook op kleinigheden.
De vakman ziet dadelijk wat een goed geredigeerde, d.i. met talent samengestelde krant is; de lezer voelt dat ook, meer dan hij het inziet; hij aanvaardt het als iets van-zelf-sprekends, dat zijn krant goed is, voldoet aan zijn behoeften. En het publiek is, als tegenover elk werk van intellectueelen en artistieken aard, steeds geneigd, van eigen scherpzinnigheid te doen blijken door 't ontdekken van vlekjes en gebreken, zij 't dan ook kleine. Voor den journalist komt daarbij dan nog de verwarring, dat hij dikwijls min of meer verantwoordelijk gesteld of uitgelachen wordt om gebreken van technischen aard, waarvan hij zelf de dupe is, waaraan hij niets kon doen en die hem meer dan iemand anders hinderen.
De openbare meening is in de oorlogsjaren op dit stuk wel wat minder kritisch geworden; ten eerste wijl de spanning der nieuwsberichten al het andere deed vergeten; ten tweede wijl men inzag, dat zelfs de eerste-klasse kranten niet ontkwamen aan crisis-invloeden.
Nu de toestanden geleidelijk op weg naar normalisatie zijn, en nu de oorlog niet meer de volle aandacht absorbeert, gaat het kritisch oog weer scherper letten op kleinigheden. En - men staat weer anders tegenover zijn krant dan in de dagen, toen door de overgroote meerderheid der lezers niet anders gevraagd werd dan 't jongste nieuws van de fronten, en toen al het andere overschaduwd werd door oorlogs- en crisisnieuws.
Gedurende de vijf oorlogs- en crisisjaren heeft al wat aan een krant meehielp, gewerkt in een tempo en een spanning, die alles vergden, ook van den meest krachtige en bekwame, en onder den looden druk van zeer groote moeilijkheden van technischen aard. Wat er gewerkt werd, alleen aan dat buitenlandsch nieuws, aan die kolommen telegrammen, die ontcijferd, vertaald, gezet, gecorrigeerd en gerangschikt dienden te worden, - dat kan alleen een vakman weten en waardeeren.
En al mogen wij los komen uit den demonischen greep van den oorlog, spanning is er altijd in het bezorgen der nieuwstijdingen, en 't tempo van den journalistieken arbeid blijft presto, bij de geringste aanleiding verscherpt tot prestissimo.
Die haast blijft de zweep, waardoor al wat journalist heet, voortdurend wordt gedreven; maar zij treft vooral den bureau-journalist, die er voor te zorgen heeft, dat elken dag binnen het vaste, zoo kort mogelijk genomen tijdsbestek, de krant ter aflevering gereed is.
De taak van den bureau-man wordt in vele gevallen nog verzwaard door de omstandigheid, dat in ons land een betrekkelijk groot aantal dagbladen onvoldoende geoutileerd zijn, zoowel wat de doode als de levende strijdkrachten betreft, en toch willen concurreeren met andere, in dit opzicht beter toegerust. Groote parade met klein garnizoen! (ik hoop later over de z.g. ‘kleine pers’ nog wat meer te zeggen). Dat onvolledig toerusten, op grond van financieele overwegingen, brengt mee het aanschaffen van goedkoope en dus dikwijls niet genoeg bekwame levende strijdkrachten, wat natuurlijk het werk der goeden nog verzwaart.