Den Gulden Winckel. Jaargang 16
(1917)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Vondels Joseph in DothanONDER kunstzinnige en krachtige leiding van Coen Hissink werden sinds 12 Juli jl. in den openlucht-schouwburg te Bergen, door burgemeester van Reenen welwillend afgestaan, onder grooten bijval van publiek en kritiek, geregeld voorstellingen gegeven van Vondels boeiend treurspel Joseph in Dothan. Al is omtrent ‘de speelbaarheid van Vondels stukken’ - gelijk de titel luidt eener studie van Dr. Jan te Winkel in het tijdschrift ‘Het Tooneel’ 1887/88 blz. 10-34 -, omtrent Vondels ‘vormkracht’, hem door Dr. W.J.A. Jonckbloet ontzegdGa naar voetnoot1), al is omtrent de meest gewenschte opvoeringswijze van het Vondelsche drama ook thans het laatste woord nog niet gesproken, meen ik in ieder geval hier te mogen vaststellen, dat Coen Hissink c.s. nauwelijks een betere keuze had kunnen doen uit de 32 tooneelwerken, ons door den ‘Prins onzer Dichters’ nagelaten. Voor enkele jaren trouwens (1912/13) had reeds de vereeniging ‘Het Vondeltooneel’, onder directie van den Belgischen impressario Mertens en onder artistieke leiding van Mej. Cateau Esser, ditzelfde stuk gekozen. Opvoeringen hebben plaats gehad te Amsterdam, Rotterdam, den Haag, Roermond, ja te Antwerpen en Gent. Twee jaar geleden waagden ook de Amsterdamsche gymnasiasten zich eraan, onder leiding van hun leeraar Dr. F.A. Stoett. Tijdens de Rembrandtsfeesten, Juli 1906, was in den Amsterdamschen Stadsschouwburg, dank zij ook het weidsch decor van den kunstschilder M. Bauer (als ik mij goed herinner, werd de Joseph gespeeld door D. Jessurun Lobo), door de vertooning van het 3e bedrijf met Laroche als Ruben en Verkade als Simeon, opnieuw de aandacht gevestigd op dit stuk, dat in Vondels eigen tijd wel zijn meest populaire, meest geliefde en genoten treurspel is geweest, gelijk de bekende statistiek ons leert van C.N. Wybrands (Dietsche Warande X). De eerste voorstelling had plaats 4 Maart 1640, in het tijdvak 1640-78 (Vondel stierf in 1679) nog door 51 opvoeringen gevolgd. Na de voorstelling van J. in D. van 7 April 1653 werd voortaan Vondels Joseph-trilogie (Joseph in Dothan, Joseph in Egypten, resp. gedagteekend den 11en en 23en van Wijnmaand 1640, gevolgd door Sofompaneas of Joseph in 't Hof, gedagt. den 1en van Wijnmaand 1635) geregeld in haar geheel opgevoerd, zelfs te Hamburg, in onze taalGa naar voetnoot1). In de 18e eeuw is de J. in D. eenige malen herdrukt en waarschijnlijk nog vaak gespeeld, te Rotterdam | |
[pagina 130]
| |
b.v. in 1777 zelfs drie maal, niettegenstaande het sterke vooroordeel van dien tijd tegen bijbelsche stukken. Uit den tijd van ons nationaal en artistiek verval zijn mij geen Vondelvertooningen bekend. Eerst bij de viering van Vondels 300sten geboortedag werd, door de opvoering op 15 December 1887 van den Joseph in D. door Amsterdamsche jongelieden in den Stadsschouwburg, het publiek, dat slechts den traditioneelen Gijsbrecht kende, voor Vondels genie weer in vuur gebracht. Het programma voor de ‘Vondels-feesten te Amsterdam, op 17, 18 en 19 October 1867’ vermeldt o.a. ‘Het eerste en tweede bedrijf van Vondels Lucifer, voor te dragen door eenige Heeren Leden der voormalige Rederijkers-Kamers Achilles en Vondel’. Van jongeren datum zijn de vertooningen door ‘Het Nederlandsch Tooneel’, behalve van Gijsbrecht van Aemstel, die van Jeptha en van Samson of Heilige Wraeck; door ‘Het Tooneel’, onder Royaards' eminente leiding, van Lucifer, Adam in Ballingschap (met welk schitterend succes!) en Gijsbrecht; door ‘De Vondelvereeniging’ (evenals ‘Het Vondeltooneel’ ad patres helaas), onder leiding van Dr. H.W.E. Möller, van Maeghden; door de Amst. Stud. Tooneel Vereeniging van Leeuwendalers. Deze opsomming, ongetwijfeld onvolledig, werd nu besloten door de gelijktijdige openluchtvertooningen van Peter en Pauwels te Valkenburg, van Joseph in Dothan te Bergen. Zij bewijst, dat er sinds de tijden van den dwazen Witsen Geysbeek en den in dezen te eenzijdigen Jonckbloet veel is veranderd; dat een Jacob van LennepGa naar voetnoot1), een Nicolaas Beets, een Jan te Winkel, met na en naast hen zooveel anderen, niet vergeefs zijn opgetreden om het Nederlandsche volk zijnen hoofddichter, in vollen omvang en schittering terug te geven. Vooral aan te Winkel komt een groot deel van de eer toe, Vondel de hem toekomende plaats als tooneelschrijver, zonder overdrijving naar dezen of genen kant, te hebben doen herwinnen, niet alleen door in 1887 in tooneelkringen met bovengenoemd gedocumenteerd jubileumartikel aandacht te trekken of, sinds hij in 1892 hoogleeraar werd te Amsterdam, door op zijn Jonckbloet-kritiekcollegesGa naar voetnoot2) veel scheefs recht te zetten, of door zijn optreden als medestichter en voorzitter van ‘Het Vondelmuseum’, maar vooral ook door zijn reeds van 1882 dagteekenende diepgaande studie ‘Vondel als treurspeldichter’, beslaande de blzz. 152-343 van zijn sedert niet voortgezette ‘Bladzijden uit de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde’. In 9 hoofdstukken - I Het karakter van het tragische; II Het tragische in Vondel's treurspelenGa naar voetnoot1); III Het karakter van het dramatische vóór Vondel's tijd; IV Het dramatische in Vondel's treurspelen (belangrijk voor het verband van letterkunde en beeldende kunst); V Het didactisch karakter der rederijkersspelen; VI Het didactische in Vondel's treurspelen; VII Vondel's Pascha; VIII De invloed der classieken op Vondel's treurspelen; IX Vondel en de tooneelwetten van Aristoteles - wordt het onderwerp op zulk een wijze behandeld, dat het bezwaarlijk zal zijn, over den tragicus Vondel te handelen, zonder met dit werk van den jongen te Winkel ernstig te rade te gaan.
* * *
Tegenover Jonckbloet, toen nog in 't bezit van zijn volle gezag, had te Winkel op de vele schoonheden van Joseph in Dothan gewezen, door J. gekenschetst als ‘een goed gedialogizeerd tafereel’, waaraan ‘het echt Tragische ontbreekt’. J. vindt ‘de figuur van Josef het zwakst van allen’, vindt Josef een ‘pedant, bedorven jongeheertje, dat zich boven al de zijnen verheven waant, en met de grootste naïveteit er op pocht, dat Engelen hem den weg wijzen’. Ook, meent Jonckbloet, moet men niet voorbijzien, ‘dat de toon dikwerf plat is, en dat valsche smaak en bombast mede aan dit gedicht niet vreemd zijn’. Den Sofompaneas of Joseph in 't Hof laat hij buiten beschouwing ‘als zijnde vertaalt uit het Latijn’ [van Hugo de Groot], en de bespreking der trilogie besluit hij aldus: ‘De Joseph in Egypten, heeft insgelijks niet veel van een treurspel. Dit stuk behelst niets anders dan de voorstelling van den aanval, dien Potiphar's huisvrouw op den schoonen, kuischen Jozef deed, en hoe ze hem, toen hij haar versmaadde, bij haar gemaal aanklaagde, hem “gewelt en schennis te last ley”, waarop de onschuld in de gevangenis wordt geworpen’. Men ziet, dit alles is in geringschattenden, kleineerenden toon gesteld. De geschiedenis en de feiten van den jongsten tijd hebben Jonckbloet in het ongelijk gesteld. En laat ik nu terugkeeren tot de openluchtvertooning te Bergen. nbsp; * * * | |
[pagina 131]
| |
De J. in D. bleek, gelijk verwacht kon worden, voor openluchtvertooning bij uitstek geschikt. ‘Het treurspel begint met den dagh, en eindight
Coen Hissink, leider der Joseph in Dothan-vertooning, geteekend voor den ‘Theatergids’ door den inmiddels naar zijn vaderland teruggekeerden kunstschilder F.v.d. Berghe.
na den middagh. Het toneel is in Dothan, een zeker lantschap in Kanaan’. Evenals aan filmacteurs worden aan openluchtspelers (en dat waren immers in de oudheid en de middeleeuwen de meeste tooneelisten) bizondere eischen gesteld. Voor de moment-opname moet de acteur zich vergroven en tegelijk tot bijkomstige kleinigheden vervallen; voor het openluchtspel moet alles breed en edel, immers met de oneindigheid van zon en hemel om zich heen, gedaan worden. En de groote verdienste nu van deze vertooning lijkt me, dat reeds bij de eerste voorstelling een goed begrip van juist dezen eisch bij de meeste spelers en bij de regie aanwezig was. Vooral Louis van Gasteren als Simeon wist, steeds rustig en beheerscht en daardoor beheerschend, met alle middelen, mooie sonore stem, breed, weloverwogen gebaar, stand, gang het tooneel te vullen en bewees zijn rol van auctor intellectualis van het verraad jegens den broeder geheel doordacht te hebben, evenals Coen Hissink de rol van Levi, den man van de bloedige daad, in zijn fel rood onderkleed met het brutaal lichtblauwe overkleed en den rossigen baard, in zeer gedurfde tegenstelling met Simeons lila en brons. Hissinks woorden en gebaren mokerden door de lucht en de spierwerkingen van zijn naakt deden 't hem. En och, de lieflijke en fijne, maar geenszins kinderachtige opvatting van den Jozef door Charles Gilhuys, wiens lyrisch geluid en tengere gestalte als geschapen leken om een uitbeelding te geven van een bloem van zestien jaer of naulix zeventien.
| |
[pagina 132]
| |
Heel goed ook deed zijn rood-en-gele ‘rock’ over het witte onderkleed. Hoe erg jammer, dat deze rol - gelijk mij bij de 6e opvoering op 22 Juli bleek - overgenomen moest worden door Mevr. Erfman-Sasbach, die haar best deed weliswaar, gelijk vroeger in het ensemble van ‘Het Vondeltooneel’, maar die mij de illusie van dien door God begenadigden droomer, den kindman, door Vondel bovendien als prototype van den Christus, den uit liefdeFoto Couvée
Ruben (van Dalsum), die onderzoeken gaat of de put, waar Joseph door zijn broeders in neergelaten zal worden, wel droog is (3e bedr.). lijdende, het lam Gods opgevat, niet vermocht te geven. Gilhuys gaf dat transcendente en deed door zijn opvatting de door de regie aan Vondels stuk begane onvergeeflijke hoofdzonde, om de reien dermate te besnoeien, niet zoo zeer opvallen. Hij wist het esoterisch karakter der rol te handhaven. Geen beter middel om de moderne Jonckbloets van hun misvatting jegens Vondel, en diens J. in D. in 't bizonder, te genezen dan zulk een vertooning. Het tragische, bij Vondel als bij een Shakespeare, die zoo vaak tegenover en boven hem wordt gesteld, bestaat toch in het doen zien, hoe de (een) godheid, hoe een noodlot de menschen bestuurt, en zoo opgevat is de J. in D., evenals Vondels overige gewijde stukkenGa naar voetnoot1), binnen het door den Bijbel gegevene en zooveel mogelijk volgens de Aristotelische regelen der kunst opgebouwd, een echte tragedie. De Rubenfiguur, waaraan door Vondel zooveel aandacht is gegeven, kwam bij de première - in de goede handen van Albert van Dalsum - zeer tot haar recht. Het ligt aan den tekst, dat de acteur dadelijk volle kracht moet geven. Toch ware meer zelfbeheersching en voorbereiden van climax mogelijk. Hoofdzaak was, dat Ruben en Josef, in hun onderlinge liefde en die voor den ouden vader Jacob, tot aller hart wisten te spreken, ontroering wekten. Mooi deed Rubens terra-cotta rok over het witte kleed. In 't algemeen trof een geslaagd streven naar kleurensymboliek. Ook de Ruben werd bij de 6e voorstelling door een ander en wel door den heer Erfman gespeeld, die de rol vroeger herhaaldelijk bij ‘Het Vondeltooneel’ vervulde, bij welk gezelschap hij ook de regie voerde. Tegenover de opvatting van van Dalsum viel de zijne af, als te tooneelmatig, niet genoeg van binnen uit, niet breed genoeg. Vergeten we echter niet, dat de heer E. nooit tevoren een openluchtrol had gehad. Wat nu de reien betreft, ik zeide al, dat hier de regie zich wat te veel besnoeiing had veroorloofd. Zij, die met Vondel zelf in dit spel nog iets meer zien dan het geval der Infidos agitans Discordia Fratres (De tweedracht, die de ontrouwe broeders aanhitst), kunnen dat niet billijken, al begrijpen zij, dat er veel bekort moèst worden. Het optreden der Engelen is ten innigste met Jozefs geschiedenis verbonden. De rei, volgens het oude begrip, vertelt, als een ideale toeschou- | |
[pagina 133]
| |
wer, den gewonen toeschouwers de hooge (esoterische) beteekenis der handeling, zoodat dezen zich met de rei vereenzelvigen kunnen. Vondel kiest hier de als realiteiten gedachte engelen, om het publiek nog meer er van te doordringen, dat God Jozef zijn bescherming waardig acht en door hen wil openbaren, dat Jozef is voorbeschikt, om Gods volk groot te maken. Het zeggen en spelen van de reien nu mocht wel wat steviger, robuster, ik zou haast zeggen mannelijker. Waarom toch, in strijd met de bijbelsche voorstelling, in strijd ook met den Vondelschen, met den Hollandschen geest, de Engelen op ons tooneel zoo teer, zoo Liberty-achtig opgevat? Ziet maar eens, hoe musculeus Rembrandt ze durft geven. Welke tooneelleider wil er eens aan, flinke jonge mannen voor engelen te nemen? In ieder geval behoeft men met Vondels stoere taal niet om te gaan als met kraakporselein. De wijze, waarop bij de eerste opvoering Mevr. Gilhuys-Sasbach en bij de opvoering van 22 Juli Mej. A. Hissink de rei zeiden, kon mij dan ook heel wat meer bekoren dan waarop Mej. A. Blommers, die bovendien niet los van het woord scheen te kunnen komen, dat deed. Men bedenke en vergeve mij de woordspeling: de akoustiek luistert nauw. Dat de muziek bij de reien, door niemand minder dan Hubert Cuypers getoonzet en gespeeld, de stemming wist te verhoogen, zonder het woord te verdringen, behoeft geen betoog. Alles bij elkaar genomen: De Josef in Dothan-vertooning te Bergen is een daad, die naar een herhaling onder dezelfde leiding in het volgend seizoen doet verlangen. Misschien, dat de heer Hissink dan voor langeren tijd op zijn goede krachten beslag zal weten te leggen, misschien dat hij door opvoering van de geheele trilogie of een ander stuk er naast het varietas dilectat zal erkennen. In ieder geval was het goed, dat hij Lessings raad (Hamburgische Dramaturgie, zweites Stück): man liesze alle bisherige christliche Trauerspiele unaufgeführt niet opvolgde. Zou er niet een comité, een vereeniging gevormd kunnen worden, om gedurende den winter nieuwe zomerplannen artistiek en materieel voor te bereiden?
D. FULDAUER. |
|