In Memoriam G.F. Haspels
TOEN ik zijn doodsbericht voor 't eerst in de courant onder oogen kreeg: den naam met daarachter het veelzeggende †, toen schokte mij dit meer dan de dood van honderden krijgers op het slagveld, waarvan ik een oogenblik te voren had gelezen. Een mensch is per slot van rekening maar een mensch, d.w.z. een heel beperkt wezen; er zijn grenzen voor zijn aanvoelingsvermogen die hij niet kan overschrijden. Zoo kan het zijn, dat het plotseling afgeroepen worden van een, die hem na stond, meer indruk op hem maakt dan het gruwelijk lijden van velen hem vreemd en ver.
Haspels dood; heengegaan een man zooals wij er zoo hartelijk weinig te missen hebben in onze overvulde maatschappij. Een dominee ja, maar ook een zeer talentvol schrijver en een uitnemend mensch. Men kon hem niet in de oogen kijken zonder van hem te houden. Haspels was een vroom man, maar niet in den vervelenden, kwezeligen, dogmatischen zin. Bij hem ging zeer stellig het leven boven de leer. Vroom, wijl zijn geheele persoonlijkheid doordrongen was van eeuwigheidsbesef. Zulke menschen hebben iets ruims, iets universeels, mogen ze dan in de wandeling langs de plat geloopen paden van het dagelijksch leven ‘modern’ of ‘orthodox’ heeten. Dat ruime, dat eeuwige was ook in Haspels' werk. Als hij de zee beschreef, dan was dat geen plas water met de noodige literaire requizieten tot een zee geknutseld; dan was het de groote stem van de zee zelve, die uit zijn bladzijden ruischte, zooals hij dat eeuwigheidsgeruisch omdroeg in de eigen ziel.
Zoo ook met de bosschen, met de heele natuur, die hij liefhad haast meer dan de menschen, zou men soms geneigd zijn te zeggen, als men afging uitsluitend op zijn literaire werk. Want de menschen, ja, die bekeek hij soms wel wat cerebraal, zoodra hij althans in hun verfijnde psyche wilde doordringen, ze niet enkel meer zag als onderdeel van zijn geliefde natuur. De psychologie was niet Haspels' sterke zij. Bij zijn zielkundige ontledingen liet hij zich soms verleiden tot de spelingen van een vernuft dat in zijn oprecht, eerlijk werk wel eens een minder zuivere noot bracht. Volmaakt waren zijn boeken zeker allerminst; Haspels had misschien sterker dan eenig ander schrijver les défauts de ses qualités; wat inhoudt, dat zijn fouten dan ook werkelijk zijn fouten waren en niet die van anderen; ook daarin bleef hij zich zelf.
Nu is deze man weg uit ons midden. Zijn ‘David en Jonathan’, dat boek in zijn compozitorische gaafheid, zijn edelen zin voor velen een verrassing, en de belofte van een nieuw begin, is plotseling tot een eindpunt gezet. Zijn pittige