Den Gulden Winckel. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Boeken over Rusland. I. Het Verleden.‘La Russie au XVIIIe siècle’ par Emile Haumant. Paris, Société française d'éditions d'art. 1906.ZOODRA een land, een volk, meer dan gewone belangstelling begint te wekken; zoodra de gebeurtenissen buiten de grens van het gewone alledaagsche gaan; zoodra er iets aan de hand is, dat afwijkt van hetgeen jarenlang als vanzelfsprekend werd gezien, zonder dat men er warm of koud bij werd - is dat voor den boekenvriend onmiddellijk merkbaar. Elke bezending, die hij ontvangt, bevat eenige boeken over de ‘question brûlante’, en die voorraad neemt toe, in rechte evenredigheid tot de betoonde belangstelling. En waar die belangstelling zoo groot is, als thans voor de ontwikkelingsgeschiedenis van Rusland bestaat; waar elkeen die meeleeft met zijn tijd en oog heeft voor de wereldhistorische gebeurtenissen die om ons voorvallen, iets wenscht te weten van het land, dat bezig is zich te vervormen van een half-aziatische, onbeperkte autocratie tot een parlementair-constitutioneele democratie, daar is het geen wonder dat de boekentafel doorbuigt onder den zwaren last van werken, aan verleden, heden en toekomst van het Russische Rijk gewijd. Om de ontwikkeling van een toestand te kunnen begrijpen, is het noodig het verleden te kennen; en de waarheid van het oude rijmpje: ‘In het heden ligt 't verleden wordt zeker het meest gevoeld door hem die geroepen is van die ontwikkeling zijn dagelijksche studie te maken. Ik zal daarom pogen, door het bespreken van een drietal nieuwe werken, die over Rusland handelen, uit het verleden en het heden en over de mogelijke toekomst van dat land iets te vertellen aan de lezers van dit blad.
Het verleden van Rusland is over het geheel weinig bekend. Onze kinderen weten meer van Grieken, Romeinen, Perzen en Chaldeën dan van de Russen uit den tijd vóór Peter den Groote. Evenzoo ging het met onze voorouders, die meer wisten van China en de Roodhuiden van Amerika, dan van Rusland en de Russen. Het is een pleizier eens een paar uur door te brengen met het lezen van een boek als: ‘Oude en Nieuwe Staat van 't Russische of Moskovische Keizerrijk, behelzende eene uitvoerige historie van Rusland en deszelfs Grootvorsten, benevens de beschrijvinge van dat uitgestrekte Rijk, de Zeden en Godsdienst der Inwoneren; zijne opkomst en voortgang in koophandel, kunsten, land- en zeemacht, oproeren, oorlogen en verdere wisselvalligheden, tot dezen tegenwoordigen tijdt toe. De schrijver, of samensteller, Joh. Frederik Reitz, noemt in de voorrede een vijf-en-twintig tal werken in vele talen op, die hij voor de samenstelling gebruikte; en welk een merkwaardig beeld hangt hij ons van het Russische Rijk op! Hoe kan het ook anders, waar Leibnitz de Russen achterstelt bij heidenen en Mohammedanen en hen met den naam ‘Doppeltürken’ bestempelt. Voordat Peter de Groote van Moscovie Rusland maakte wist men, dat daar ver in het oosten, onder een kilstarren hemel een onmetelijke uitgestrektheid lag, die negen maanden van het jaar in een sneeuwen lijkkleed bedolven was. Men kon het niet naderen dan door enkele havens, ver achter Noordkaap, die nog bovendien door den kouden winter het grootste deel van 't jaar onbereikbaar waren. Over land was de weg, door de dichte bosschen en de eindelooze moerassen van Polen, bijna even lang en zeker niet minder gevaarlijk. En kwam men eindelijk in Moscovie, dan was men in een land zonder iets wat boeien of belangstelling wekken kon: bosschen en poelen, drassige wegen en rivieren zonder bruggen, en van tijd tot tijd een groep hutten wier bewoners bij het zien van den reiziger op de vlucht sloegen als ware hij de Booze... En dan de steden! Emile Haumant beschrijft die aldus: ‘Aarden wallen met palissaden, hutten tusschen tuinen en velden, modderpoelen met planken bedekt, die men straten noemt, kleine kerkjes, opgedirkt met knolvormige torens die hen op moskeën doen gelijken. Geen herbergen, geen winkels. Enkele vreemde kooplieden zijn opeengehoopt in een voorstad, die denken doet aan de Europeesche concessies van sommige Chineesche steden. Zelfs Moscou was niet beter of anders. Een Europeaan kon er niet verblijven, tenzij de tsaar hem een logies aanwees, dat meer op een gevangenis dan op een woning geleek’. In die wildernis vond men een maatschappij, op welke de tijdgenooten van Racine, La Fontaine en Mevrouw de Sévigné met verbazing neerkeken. ‘Als men een bojaar wilde bezoeken werd men door slaven langs de kotten waarin zij woonden geleid naar de hut van hun meester. In een kamer, met divans versierd, troont de groote man, in een langen, met bont bekleeden kaftan van zonderlinge kleur, op het hoofd een monumentale muts, die het midden houdt tusschen een tulband | |
[pagina 126]
| |
en een mijter, en die nooit het warrige hoofd van den eigenaar verlaat. Zoo de Russische heer den vreemdeling bijzondere eer wil bewijzen, laat hij zijn vrouw ontbieden, een wandelende icon (heiligenbeeld) met zware, stijve kleeren, waarin elke menschelijke vorm verdwijnt. Mevrouw heeft haar gezicht beschilderd tot aan het wit harer oogen. Zij groet met de gratie van een jong nijlpaard, biedt brandewijn en gebak, zegt geen woord, en verdwijnt als een onsamenhangende droom’. Om den tsaar te naderen waren nog andere ceremoniën noodig. De orthodoxe paus stemde er niet in toe, aan vreemde barbaren zijn geheiligd lijf te laten aanschouwen, dan na maanden van onderhandelingen en smeekbeden. En als eindelijk de gevraagde vergunning verleend werd, dan werd de bezoeker, voorafgegaan door koeriers, die de menigte met zweepslagen uiteendreven, naar het Kreml gebracht, een soort van barbaarsch paleis, gebouwd van baksteenen in de meest uiteenloopende kleuren, en dat in zijn binnenste een massa paleisjes, kloostertjes vol monnikjes, en kerkjes, waarin baardige popen onverstaanbare zangen dreunden, bevatte. In de troonzaal was een stoet bojaren bijeen, in prachtige gewaden, stijf van edelgesteenten, en van vuil; om den troon stonden de gardes, met de zilveren bijlen over den schouder; en hoog boven die allen troonde de Tsaar, het levend evenbeeld Gods, schitterend van goud en diamanten, gekroond met een tiara, star en onbewegelijk in zijn schitterende dalmatica als een onbekende afgod... De grooten bogen diep ter aarde, en sloegen het hoofd op den grond, als zij hem moesten aanspreken. Woorden van onderworpenheid uitten zij daarbij, die thans nog getuigen van het slaafsche gevoel, dat wonen moest in hunne harten, de geheele omgeving had iets Byzantijnsch, maar woester, aziatischer, onbeschaafder; iets tartaarsch, een noordelijk Abessynië, een rudimentair en fanatiek Christendom. * * * Dat alles veranderde met de komst van Peter den Groote. Hij bracht Rusland nader tot Europa, en Europa nader tot Rusland. Hij trad uit de omgeving van popen en bojaren, uit het gesloten paleis van het Kreml in het volle zonlicht; hij verwisselde den Aziatischen halfgod met een gewoon menschenkind; hij verliet zelfs het Heilige Russische Rijk om in Europa kennis, beschaving, wetenschap op te doen. En hij kwam niet alleen. ‘Achter hem volgde een Slavische overstrooming, die zich over Europa uitspreidde. De eersten, de meest gehaasten, bestudeerden de scheepvaart, de architectuur, de industrie, alle nuttige kundigheden. Sommigen leerden zelfs Latijn en Grieksch. Hun aanpassings-vermogen was bewonderenswaardig. In enkele jaren legden zij hun barbaarschheid, hun linksche manieren, hun woest optreden af; zij kleedden zich naar de laatste mode, spraken fransch of duitsch’. Spoedig waren zij geziene gasten, de gunstelingen der op nieuwtjes beluste Parijsche salons. Zij legden bezoeken af bij de savantes en de dames à la mode; zij waren te vinden bij Madame Geoffrin, bij mademoiselle de Lespinasse. Zij spraken over muziek en litteratuur, schilderijen en beeldhouwwerken, vervaardigden gedichtjes op eindrijmen, en schreven opdrachten in poëzy. Men ontmoette hen in musea en schouwburgen en zelfs achter de coulissen. ‘La Clairon’, schrijft Bachaumont, ‘a toujours un Russe en titre’... Tegelijkertijd neemt Rusland een geheel andere plaats in de wereldgeschiedenis in. Het verslaat de Turken en Zweden, het bemoeit zich met allerlei quaesties van algemeene politiek: de Poolsche successie, de Amerikaansche vrijheidsoorlog; het bouwt schepen en vaart ter zee.... Katherina II legt steden aan, leest fransche wijsgeeren, poogt hun denkbeelden te verwezenlijken in haar wetgevenden arbeid, en Voltaire dicht in verrukking: ‘C'est du Nord aujourd'hui que nous vient la lumière’. Maar dat licht was niet sterk; de ‘Aufschwung’ maar schijn. Achter hun ‘habits à la mode’, achter de snel aangeleerde complimentjes en de beschaving-aan-den-buitenkant bleven de ras-eigenschappen bestaan. Napoleon zou, en terecht, kunnen getuigen: ‘Grattez le Russe et vous trouverez le Tartare’. Soortgelijke beoordeelingen kan men bij vele tijdgenooten vinden. Lord Halland, de gezant van Engeland te Petersburg, schrijft:Ga naar voetnoot1) ‘Er is aan het heele Russische hof geen fatsoenlijk man te vinden’. Erger nog maakt Sabatier de Cabres het. Hij scheert alle Russen over een kam, als hij zegt:Ga naar voetnoot2) ‘Zij hebben barbaarsche gewoonten. Vriendschap, deugd, zedelijkheid en braafheid zijn hier zinledige woorden’. Chappe d'Auteroche, die voor astronomische waarnemingen naar Siberië ging, zegt in zijn reisverhaal:Ga naar voetnoot3) ‘Le défaut de génie chez les Russes | |
[pagina 127]
| |
paraît être un effet du sol et du climat; ils doivent avoir un suc nerveux grossier... leurs organes intérieurs ne peuvent avoir de vibration’. Zoo oordeelden staatslieden, historieschrijvers en geleerden. Zij beschouwden Rusland, ondanks het West-Europeesche vernis, als een soort overblijfsel uit de middeleeuwen; en de Russische schrijvers oordeelden zelf niet zachter. Doubovine spreekt over ‘de onwetendheid en de moreele laagheid van den adel’; Semerski beschrijft de wreedheden van de lijfeigenschap, die het leven der boeren tot een hel maakte; Nezelenof, in zijn geschiedenis der letterkunde onder Katherina II noemt: ‘de Russische maatschappij buitengewoon onwetend en ruw; zij neemt klatergoud en opschik voor ware schoonheid aan; knevelarij, verduistering en onderdrukking van het volk geven de aristocratie gelegenheid haar verdorven lusten na te jagen, en het volk, uitgeput en verarmd, is der wanhoop nabij...’ Het is voor ons hoogst moeilijk uit te maken, wie gelijk heeft: de bewonderaar of de veroordeelaar. Daarvoor zou een langdurig en nauwgezet onderzoek noodig zijn over het geheele Russische leven, over het hof en de hofhouding, het karakter der vorsten, tsaars en keizerinnen, over het optreden van den landadel in de provinciën, van de bureaucraten, de ontrouwe en plunderende ambtenaren... Dat onderzoek zou zich moeten uitstrekken tot de popen in de kerken, de kooplieden in hun winkels, de boeren, de lijfeigenen, in hunne hutten, de werklieden in hunne werkplaatsen. Het resultaat van dat onderzoek zou ons verbaasd doen staan, want - al is Rusland geleidelijk ‘vereuropeaniseerd’, in de kern der zaak bleef het Moscovisch als vóór Peter den Groote. Schijnbaar was het land als Frankrijk of Engeland, in werkelijkheid werd het geteisterd door binnenlandsche twisten, door staatsgrepen van stoutmoedige vrouwen, en regeeringen van dwazen; het werd uitgebuit door een bureaucratie, die alleen steunde op willekeur, een bureaucratie, waarvan Rusland zich thans poogt te ontdoen; en het bleef aziatisch in de wijze, waarop het tot ver in de negentiende eeuw de lijfeigenschap, de slavernij handhaafde. Het boek van Haumant, dat ons het Rusland der 18e eeuw doet kennen, is op dit punt leerzaam. Het geeft een verklaring van den haat, die in de dorpen van Rusland woont tegen den landheer en tegen den tchinownik; de laatste liet de dorpbewoners afranselen, na hen alles ontnomen te hebben; en de eerste verkocht hen als slaven, behandelde hen nog erger dan vee of roerende goederen. Wij vinden voorbeelden, dat doktersrekeningen betaald werden met een aantal slaven, of dat zij als inzet dienden bij het kaartspel; zij werden verkocht op de markt, bij partijen, als schapen of koeien. Dames, van grooten naam, kochten voor 25 of 50 roebels jonge meisjes, die zij voor duizend roebels verkochten, na haar eenige kundigheden te hebben aangeleerd. En dat ging niet in 't geheim; dat geschiedde openlijk. In de Gazette de St. Pétersbourg van 1797 No. 38, wordt geadverteerd: ‘Te koop een bekwame kapper en een melkgevende koe’. In die van 1798 No. 36: ‘Te koop een geheele familie, of een jonge man en een jonge meid, ieder afzonderlijk. De jonge man is gezond, goed gebouwd en kan dames kappen en friseeren. De jonge meid, goed gevormd en gezond, heet Marfa; zij is vijftien jaar oud, en kan breien, naaien en borduren. Zij zijn dagelijks te zien en voor billijken prijs te krijgen’. In die van 1799 No. 60: ‘Te koop: een meisje van dertien jaar, met een lief gezichtje’.
Emile Haumant besluit zijn boek met enkele juiste opmerkingen: ‘De hervormingen, door Peter den Groote en zijn opvolgers ingevoerd, zijn niet op alle punten verbeteringen gebleken. Niet alleen hebben zij de barbaarschheden, de ondeugden van het oude Moscovie niet weggenomen, zij hebben die vaak verergerd. De omkoopbaarheid der ambtenaren is toegenomen, het bederf aan het hof eveneens; de schijn-beschaving die de Russen van de hoogere klassen tot Europeanen maakte, vergrootte de klove tusschen hen en het volk, waardoor de lijfeigenschap nog erger, nog ruwer werd... ‘De Europeanen, die in 1770 tot 1780 te Petersburg kwamen, en veel gehoord hadden van de hervormingen door Peter den Groote en Katherina II ingevoerd, zagen geen resultaten er van en moesten tot de overtuiging komen, dat zij mislukt waren, en boven de krachten gingen van een volk, dat ‘verrot was, voordat het rijp geworden was’. Dat oordeel is te haastig. Rusland is vooruitgegaan; maar anders en langzamer, dan al die lieden verwacht hadden. Wat Japan in 40 jaren deed, kon Rusland nog in geen twee eeuwen doen. Maar dat het Rusland van heden, hoewel nog verre van beschaafd, anders is geworden dan het Rusland van de 18e eeuw, zal het boek van Sir Donald Mackenzie Wallace ons toonen, waarvan ik in een volgend nummer iets zal mededeelen. Chr. NUIJS. |
|