Ik werd letterlijk misselijk van sommige boeken die ter recensie kwamen. Je weet, ik ben geen heilig boontje, en ik kan zelfs wel eens wat zeeman-achtig uitvallen, maar, zulke smeerlapperij maakt me boos - en vóóral als mannen als... zúlke boeken aanbevelen. 't Is of de drommel er mee speelt, alles wat je tegenwoordig leest, is, òf mystiek, òf vies en shocking’.
Justus van Maurik beminde het eenvoudige, het wáre, het natuurlijke, het echte. Met mooi-doenerij en aanstellerij dreef hij spot.
Ernstig werd zijn oolijk gezicht, wanneer hij ontroerd, in doodeenvoudige bewoordingen zijn bewondering uitte over een schilderij, een muziekstuk, een boek, een tooneelwerk.
Het verminken van een goed geschreven, knap in toon gehouden roman, door een erbarmelijke vertaling, maakte hem korzelig: ‘Pietje en Mietje, Sieppie en Grieppie - of andere ieppies, vertalen maar, zooals de matrozen zeggen: - ‘voor der Mallemoer-weg’.
Geen wonder, dat hij, zéér vlot in de Duitsche, Engelsche en Fransche talen, zich ergerde evenals
G.H. in de ‘Hollandsche Lelie’, nummer van 23 November j.l., over ‘Vertalen en Vertaalsters’. Dilettantisme, stond bij den schranderen koopman - doublé d'un artiste - niet hoog genoteerd. ‘Bah! ik heb zoo'n walg gekregen, van die dilettanterij, - vooral in den laatsten tijd heb ik zoo dikwijls van die akelige kost moeten slikken, dat ik
snak naar iets
moois of
leuks. De meeste dilettanten kunnen niets
mooi doen, - óf ze doen
Justus van maurik
het te
mooierig, óf niet wáárlijk
mooi.
Leuk zijn, grappig, wérkelijk komiek zonder flauw te worden, ach! 't is slechts aan enkelen gegeven. Een werkelijk komische kracht gaat m.i. alléén uit van iemand, die au fond sérieus is, - die geleden heeft....’ -.
Die geleden heeft. Leed was hem niet vreemd, ondanks den voorspoed van den wakkeren koopman, ondanks de populariteit van den véél geliefden schrijver, heeft de mensch van Maurik geschreid en geleden. Met de Koo zeggen wij: ‘Ach, had de natuur hem maar iets steviger gepantserd den bitteren levensstrijd ingejaagd’. Voordruk-doenerige, marktschreeuwerige, ultra-moderne vrouwen, was van Maurik zonder genade. Hij schreef: ‘Wij hebben onze vrouwen en moeders lief, - omdat het vrouwen zijn, geen manwijven of niet-vrouwen’. Hoe glunderde zijn gezicht, wanneer hij met teekenpen of potlood, in een oogwenk, in beeld bracht, wat zijn vroolijkheid gaande maakte! Verschillende artistieke krabbels aan Justus' guitige pen ontglipt, zijn in mijn bezit. In December 1902, toen hij, ter bestrijding van zijn rhumatische pijnen, weer een kuur te Burtscheid, bij Aken onderging, ontving ik nevensstaande briefkaart.
Werd in dag- of weekbladen practische kleeding besproken voor ‘vrije’, haastig zich langs den weg bewegende vrouwen, dan teekende hij poppetjes gehuld in het fantastische gewaad zijner schalke verbeelding en vroeg met onverstoorbaren ernst,