De Volks-Kinderbibliotheek van Nellie. Uitgave Masereeuw en Bouten, Rotterdam.
Een idylle en een epos, een verhaal van stil, zacht, rein, zorgeloos leven en een krachtig en stout heldendicht dat de lotgevallen vermeldt van een voorname persoonlijkheid; voeg daarbij een geestige schets van de eigenaardige moeilijkheden en verwarringen, die er ontstaan wanneer twee partijen eenzelfde zaak uit een geheel verschillend oogpunt bezien en ieder hunner overtuigd is van zijn goed recht - en ge hebt den inhoud van een der deeltjes (No. 20 van de 4de groep, prijs f 0.20) van bovengenoemde uitgave.
Voor kinderen van 12-15 jaar en daarboven zijn de drie stukjes geschreven, die ons een zoo aardig kijkje geven in het dierenleven. Mevrouw M. v. Eden-v. Vloten heeft de idylle en het epos naar het Amerikaansch van Seton-Thompson bewerkt en het derde, ‘de Eekhorentjes’ van Mary E. Wilkins, is door een onbekende uit het Engelsch vertaald en aan Nellie afgestaan door de redactie van het tijdschrift Belang en Recht. Zóó is de inhoud van dit boekje bijeengekomen, dat door onze kinderen met veel genoegen zal worden gelezen en waarin wij, ouderen, veel kunnen vinden wat ons boeien en in goede stemming brengen kan; mijne ervaring is dit ten minste toen ik het las, en zeer juist vind ik het gezien om achter de woorden ‘voor kinderen van 12 à 15 jaar’ te schrijven ‘en daarboven.’ Immers, een menschenziel kan ook door een eenvoudig kinderverhaal, indien er maar een reine geest uit spreekt, aangenaam en weldadig worden getroffen! Nellie geeft in de inleiding eenige opmerkingen over den held in het epos, den beer Wahb, en over de idylle van een familie van Ouistiti's of zijde-aapjes, en zegt dan tot onze kinderen: ‘Inderdaad, in Wahb krijgen jullie een juweeltje van dichterlijke voorstelling in handen, waarin het bosch-, berg- en dierleven trilt in al zijn woeste ontzaglijkheid, en de ‘Dulce-Pyi-familie’ geeft er je de zachtheid en teerheid van, zoodat in dit tweetal het woord bewaarheid wordt van Schiller:
Want waar aan 't strenge zich het teêre,
Aan 't sterke zich het zachte paarde,
Daar gaat een goede klank van uit’.
Ik weet op geen betere wijze den lezer van Den Gulden Winckel op te wekken met het boekje kennis te maken, dan door mij het genoegen te gunnen den korten inhoud van het derde stukje hier te laten volgen.
Een eekhoorntje met zijn levensgezellin woonden dicht bij een boerderij en beschouwden een noteboom als hun eigendom, er zelfs niet aan denkende dat de boom eigenlijk van den boer was en niet van hen. Elk jaar beloofde de boom veel, maar de oude boer en zijn vrouw zagen nooit één rijpe vrucht, want de eekhorentjes meenden dat die noten daar opzettelijk voor hen waren opgehangen, en dus brachten zij alle vruchten naar hun kleine voorraadschuur onder den houtstapel. Voor hun eenvoudig verstand was de gevolgtrekking juist, geen eekhoornpaar was dan ook maar half zoo rijk als zij. Het was in het laatst van October dat zij - zeldzame gebeurtenis in het leven van menschen zoowel als van eekhorentjes - de hoogte bereikt hadden waarop van zorg voor stoffelijke behoeften geen sprake meer is. En toen kwam de dag van hun val.
De houtstapel moest worden afgebroken en klein gehakt, en toen vond de vriendelijke oude man op een goeden morgen den schat der eekhorentjes. Zijn vrouw kon haar oogen niet gelooven toen zij den voorraad zag en verlangde dat haar man den gevonden schat naar huis brengen en op den zoldervloer uitspreiden zou. Voor 't eerst zouden ze nu noten hebben van den boom. De oude man aarzelde en vond het besluit wat hard; het zijn toch onze noten, zeide zij, gestolen door die diertjes. Hij moest wel toegeven en naar den wensch van zijn vrouw handelen, en geen wonder dat de eekhoorntjes wanhopig waren, van hun kapitaal beroofd, juist tegen het begin van den winter! Maar dien avond ging de oude man naar het dorp en kocht een schepel grijze walnoten, die hij, zonder dat zijn vrouw het bemerkte, in de leege voorraadschaar der aardige diertjes verborg onder het overschot van den houtstapel.
Hij vertelde haar niet wat hij gedaan had, hoewel hij zich een beetje schuldig voelde. Hij was nooit gewoon geweest iets voor zijn trouwe kameraad te verbergen, zelfs niet zijn goede daden. Maar