[Vervolg Keur]
Godshonger. Oorspronkelijke Roman door Rud. Feenstra Rzn. - 's Gravenhage, N. Veenstra.
Rud. Feenstra Rzn., student en dilettant-philosoof, had Kant, Schopenhauer, Von Hartmann en Haeckel gelezen. Misschien ook wel Hegel en Fichte. Voorts had hij ijverig gedaan aan natuurwetenschappen. Die.... studiën, zullen we maar zeggen, hadden hem aan het peinzen gebracht en hem doen nadenken over de mysteriën des levens, over den dood, over het hiernamaals, over materialisme, over geloof, over godsbegrippen, kris-kras dooreen. En de resultaten van zijne overpeinzingen vond hij belangrijk genoeg om ze den volke te verkondigen. Hij voelde evenwel, dat zijn denkvermogen er nog niet aan toe was om een metaphysisch stelsel te kunnen opbouwen. Dan maar een' roman daarover schrijven, een' wijsgeerigen roman. Dat geeft dubbel voordeel. Als je schakels ziet ontbreken in de volgreeks van je ideeën, dan vul je het ontbrekende met wat kunst aan; dat is makkelijker dan een samenhangend wijsgeerig betoog te houden. En ten tweede: allicht maak je naam als denker èn als kunstenaar. Een roman dus, dat is afgemaakt. Een ‘oorspronkelijke’ roman. Oorspronkelijk, niet alleen in den zin van ‘niet-vertaald’, maar ook van ‘bizonder’.
Zoo is Godshonger ontstaan. O ja, de taal moest ook bizonder zijn. Veel nieuwe woorden, zelfgemaakte. Weg met oude beelden en versleten uitdrukkingen! Gloednieuw, oorspronkelijk moest alles in het boek zijn. De ‘coup d'essai’ kon allicht blijken op stel en sprong een ‘coup de maître’ te zijn!
De uitkomsten?
Godshonger is een pretentieus boek, waarin de denkbeelden ongeordend zijn, de opzet gebrekkig is, de taal rammelt en vermoeit, ja, zelfs verveelt. De allereerste zin: ‘Geheimzinnig schulpend de teere bladrankjes tegen het blauw-zachte van den zomeravond-hemel, 'n glanzende fluweelplooi, met zilverglitterende lovertjes bespikt - rekten zich slingerend op langs 't witte latwerk de buigzame stengeltjes der Oost-Indische kers’. Door het geheele boek heen vindt men dezelfde pretentieuze overlading in de natuurbeschrijving. Nog een staaltje: ‘Zwart rondde een plekje glanslichterig ijs met schelpende parelmoerige randlamellen in de wijde blank-besneeuwde hei’. Er zijn menschen, die de natuur door een' caleidoscoop bekijken.
Mede is het boek vol van geleerdheidsvertoon, uitgestald op studenterige wijze. ‘Want mijn Grooten God zie ik komen. Hij komt voor ons allen. Want hij is in de menschen en in alle zijn. Hij is de som van al het zijnde, het gedachte en gevoelde. En niet het nulligst den kinkje of het gaat óp in Hem. Want wij allen denken vóór Hem, in Hem. En wij allen, wezens van Leven, bouwen Hem op, onzen God. Wij zullen versterven, maar ons geheime zijn ruischt voort in onze kiembaan. En alle kiembanen zijn uit hem, het eerste Leven. Onze lijken zullen vergaan. Onze zielen, die gedroomde Dingen zijn, zullen blijken niet te wezen. Maar al het beleefde, het gewezene, wèl of niet tot gewaarwording in leven gekomen, zal blijven eeuwig en onvergankelijk in Hem. En Hij zal groeien tot het altruïsme van Leven, over alle werelden van wezen: de harmonie van anarchie - blank - begrepen’. De diepzinnigheid daarin gaat zoo diep, dat men er in verdrinkt. Hier en daar toont de schrijver wel eenig talent te hebben. Somtijds ziet men even tusschen de zware massa van aanstellerij de kiem van het echte, het mooie gevoel. Of dit te eeniger tijd in de toekomst zal blijken genoeg levenskracht te bezitten om rijk te bloeien.....?