werkt ernstig. Haar boek - haar eerste? - behoort tot de litteratuur.
Het gegeven is heel eenvoudig. Marc Duprez, een idealist, raakt verliefd op Fientje Maks, een beeldschoon meisje, maar eene ijdeltuit en egoïste, wier liefste wenschen zich richten op stoffelijke welvaart en ijdelheidsbevrediging. En in zijne verblinding ziet hij niet, hoe zielsveel Hanna Smits, een meisje met een liefdevol gemoed en reinvrouwelijke offerzucht, van hem houdt. Het viooltje versmaad voor de zonnebloem. De echtheid, het echt vrouwelijke vertreden om den schijn, den schoonen glans van het vrouwtjesdier na te jagen. In zijn huwelijk met Fientje tracht Marc haar tot zich op te heffen. Tevergeefs, want hare fouten zijn niet, zooals hij aanvankelijk meent, het gevolg van hare gebrekkige opvoeding; ze liggen dieper, spruiten voort uit hare innerlijke geaardheid. Ten slotte voelt hij zich diep ongelukkig. In dien droeven levenstijd komt Hanna, die dat treurig verloop heeft voorzien en uit Holland naar Indië is overgekomen om hem troost te brengen - ‘Ik wist alleen dat ik bij je moest zijn, je helpen, je troosten.... en ik ben gekomen’ -, zijne levens-donkerte even verlichten door het blijk van hare offerende, onvergankelijke liefde, ‘n'osant rien demander et n'ayant rien reçu’. Aan het slot paraphraseert de schrijfster het motief van den boektitel als volgt: ‘Dien nacht uit den slaap gehouden door duizenden gedachten, kwam telkens deze terug: Hoe wreed het is dat jonge oogen de schoonheid van de ziel voorbijzien voor die van 't lichaam’.
Aan de karakterbeschrijving, vooral die van Marc en Fientje, is veel en nauwgezette arbeid besteed. De langzame ontnuchtering van Marc is goed weêrgegeven.
Het taalgevoel der schrijfster is goed ontwikkeld en staat hoog boven dat van de meeste Indische schrijvers en schrijfsters. Haar uitdrukkingsvermogen is er echter nog niet aan geëvenredigd. Zoowel in de teekening van sommige gemoedsgewaarwordingen als in de woordenkeuze is de invloed van Louis Couperus en van Henri Borel niet te miskennen. Woorden als ‘passie’, ‘illusie’, ‘extase’, ‘visie’, ‘charme’, ‘exquis’, ‘exquisiteit’, ‘sereen’ enz. komen zich vaak onnoodig aanmelden. En met het woordje ‘intens’ en afleidingen daarvan wordt gegoocheld.
In de beschrijving van de Indische natuur schieten hare krachten tekort. Hier en daar waagt zij eene poging, doch, alras hare onmacht inziende, laat ze die halverwege varen.
Fenna de Meyier wake tegen de zucht om juiste geijkte uitdrukkingen noodeloos te vervangen door nieuwe, die of onjuist of minder veelzeggend zijn. ‘Het was of haar beeld in zijn ziel gestempeld was in dat korte oogenblik’. Men behoeft waarlijk niet veel taalgevoel te hebben om in te zien, dat het gebruikelijke ‘gegrift’ in dien zin meer zoû voldoen. En ‘langwijlig’ voor ‘vervelend’ is waarachtig geen taalverrijking; laten wij onze taal in 's hemelsnaam niet germaniseeren.
Dan die groteske eerste bladzijden, waarin de meest hoogdravende bewoordingen worden gebezigd voor de doodgewoonste dingen! Zulke proportionneele vergissingen doen meesmuilen. Overigens niets dan lof. Stellig en zonder voorbehoud behoort Fenna de Meyier tot de upper ten, ja, tot de opperste vijf van de hedendaagsche Indische romanschrijvers en -schrijfsters.