| |
| |
| |
Eerste Jaargang No. 12
| |
De inquisitie in de middeleeuwen
Histoire de l'Inquisition au moyen-age, par Henri-Charles Lea. Ouvrage traduit par Salomon Reinach. - Paris, Société nouvelle de librairie et d'édition. 3 vol. 1900-1902.
ABSOLUTE onpartijdigheid kan van den kroniekschrijver, niet van den geschiedschrijver verwacht worden. De geschiedschrijver toch zal te meer medeleven met de gebeurtenissen door hem beschreven naarmate hij er meer in is. Hij heeft zijne sympathieën en antipathieën, waarvan hij zich misschien niet eens altijd rekenschap weet te geven. Wie als geschiedschrijver ‘neutraal’ zou willen zijn, zal het nooit verder kunnen brengen dan tot een dorre kroniek. Toch blijft de eisch: zoo onpartijdig mogelijk te zijn, en de geschiedschrijver zal aan dien eisch alleen kunnen voldoen, als ‘niets menschelijks’ hem vreemd is. Eerst dan kan hij zich verplaatsen in een gedachtenkring, die hem vreemd is, en wordt het hem mogelijk ook voor wat zijne sympathie niet heeft, billijk te zijn. Dat de godsdienstige overtuigingen bij den geschiedschrijver een groote rol spelen, zal niemand verwonderen, daar de godsdienst het diepste wezen van den mensch raakt. Om bijv. als protestant het roomsch-katholicisme, of als roomsche het protestantisme zoo onpartijdig en zoo billijk mogelijk te beschrijven, is een der moeilijkste gegevens, waaraan nochtans dient voldaan te worden, wil men op den naam van geschiedschrijver aanspraak maken. Over het algemeen zal dit den protestant beter gelukken dan den roomsche. De erkenning van kardinaal Manning: dat de dogmatiek de geschiedenis heeft overwonnen, m.a.w. dat de beschrijving van elke gebeurtenis vervormd moet worden naar de roomsche opvatting, maakt het den roomschen geschiedschrijver al bizonder moeilijk, zoo niet onmogelijk, om zoo onpartijdig of zoo billijk mogelijk te blijven. Het is bekend hoe bijv. pater Brouwer en dr. Nuyens - om alleen bij ons land te blijven - indertijd oordeelden over de helden van den tachtigjarigen oorlog. Moet men dan buiten alle religie
staan om religieuze motieven recht te waardeeren, zooals Allard Pierson dat ten opzichte van de beschrijving van het Christendom wilde? Ook dit is een onmogelijke eisch, want waardeering is een gevolg van medeleven met, en zich indenken in de dingen, die men beschrijft. Doch hoe zal dan - om maar iets te noemen - de roomsche geschiedschrijver ooit de Hervorming billijk kunnen waardeeren, of de protestant zoo onpartijdig mogelijk kunnen zijn waar het geldt de Inquisitie, de noodzakelijke consequentie waartoe de roomsche kerk komen moest, en waardoor zij zich bij andersdenkenden het meest gehaat heeft gemaakt? Moge voor beiden het probleem zeker een der moeilijkste zijn dat zich denken laat, toch zal de protestantsche geschiedschrijver hier in gunstiger conditie verkeeren, daar voor hem de dogmatiek de geschiedenis niet behoeft te overwinnen. Al kan noch wil hij zijne sympathie of antipathie verbergen, toch zal hij tegenover de Inquisitie objectiever staan dan de roomsche tegenover de Hervorming.
| |
| |
* * *
Zoo onpartijdig en daarom zoo billijk mogelijk is het oordeel dat de Amerikaansche schrijver Henry Charles Lea velt over de Inquisitie in de Middeleeuwen. Een reuzenarbeid mag zijn boek ‘A History of the Inquisition of the Middle Ages’ (New-York, 1888) genoemd worden, waarvan de vertaling door Salomon Reinach, ‘membre de l'Institut’, met de uiterste zorg is bewerkt ‘sur l'exemplaire revu et corrigé de l'auteur’, en waaraan een historische inleiding toegevoegd is door den Gentschen hoogleeraar Paul Fredericq. De drie deelen, die voor ons liggen (te zamen meer dan twee-en-twintighonderd bladzijden) zijn de voortzetting en de kroon van Lea's nasporingen op het terrein van de roomsche kerk en hare praktijken. Wij bezitten reeds van zijne hand o.m. ‘Superstition and Force. Essays on the Wager of Law, the Wager of Battle, the Ordeal and Torture’ (4e uitg.), ‘Studies in Church History. The Rise of the Temporal Power, Benefit of Clergy, Excommunication, the Early Church and Slavery’ (2e uitg.), ‘The Moriscos of Spain. Their conversion and Expulsion’, en ‘A History of Auricular Confessions and Indulgences in the Latin Church’. Voor zijn werk over de Inquisitie heeft hij zich, moeiten noch kosten sparende, de documenten en afschriften van manuscripten uit de archieven en bibliotheken van Florence, Napels, Venetië, Brussel, Toulouse en Parijs naar Philadelphia doen opzenden door geleerden en archivarissen, en zoo een standaardwerk het licht doen zien, dat wat volledigheid aangaat onovertroffen heeten mag, en wat meer zegt: wat onpartijdigheid aangaat als model dienen kan. Zijn boek is in den vollen zin des woords
‘bien documenté’, zooals de Franschen dat zoo eigenaardig noemen. Reeds in de 14e eeuw wordt ons door een inquisiteur uit Toulouse en door verscheidene spaansche inquisiteurs de geschiedenis der Inquisitie gegeven; maar het eerste wetenschappelijke werk is van de hand van een Nederlander: den remonstrantschen hoogleeraar Philippus à Limborch, die in 1692 te Amsterdam zijne ‘Historia Inquisitionis’ uitgaf, waaraan was toegevoegd (cui subjungitur) ‘Liber Sententiarum Inquisitionis Tholosanae, ab anno Christi 1307 ad annum 1323’. Dit ‘Liber Sententiarum’ was een nog onuitgegeven document, waarvan 't oorspronkelijke verloren schijnt geraakt, en is de grondslag geworden voor de wetenschappelijke onderzoekingen omtrent de Inquisitie in Zuid-Frankrijk, waar zij zoo heftig heeft gewoed. Eerst in de 19e eeuw verscheen een boek, dat in belang opwoog tegen dat van Ph. à Limborch: de bekende ‘Histoire critique de l'Inquisition d'Espagne’ van Llorente, eerst in de fransche vertaling te Parijs in 1817, en in 1822 in den oorspronkelijken spaanschen tekst. Het zou de plaatsruimte, ons vergund, overschrijden, indien wij in eene beoordeeling wilden treden van Llorente's werk, en al de ‘geschiedenissen’ der Inquisitie gingen opsommen in den loop der 19e eeuw in Spanje, Frankrijk, Duitschland en Engeland verschenen. Noemen wij nog alleen de namen van de hoogleeraren Moll (‘Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming’, 1864-1871) en De Hoop Scheffer (‘Kerkhervorming in Nederland van haar ontstaan tot 1531’, 1873), welke geleerden door een hernieuwd onderzoek van pauselijke bullen en van
de acten der inquisiteurs een nieuw licht konden doen opgaan over de onderdrukking der ketterij in Holland in de Middeleeuwen, en over de reorganisatie van de nederlandsche Inquisitie door Karel V bij den aanvang der Hervorming. De meeste dier ‘geschiedenissen’ waren eigenlijk nog maar monographieën over de handelingen der Inquisitie in bepaalde landen. Eene ‘algemeene’ geschiedenis der Inquisitie liet nog op zich wachten, en werd door den geleerden Molinier in ‘l'Inquisition dans le Midi de la France’ (1881) nog beschouwd als ‘une entreprise à peu près chimérique’. Die taak echter werd aanvaard door Henry Charles Lea. Hij bezat reeds een zeldzame boekerij en een schat onuitgegeven documenten, spaarde geen moeite, gelijk wij zagen, om dien schat te vermeerderen met wat de archieven van Europa in deze materie nog bevatten, en zoo voltooide deze Amerikaan, op 63-jarigen leeftijd, zijne ‘Geschiedenis der Inquisitie in de Middeleeuwen’ in 1887 te Philadelphia: een reuzenwerk, waaraan hij slechts enkele uren elken dag had kunnen wijden, daar zijn tijd overigens geheel ingenomen was door zijn ‘business’!
* * *
De Inquisitie in de Middeleeuwen. Het terrein is dus beperkt, en het onderzoek loopt over twee en een halve eeuw; van de eerste helft der 13e tot het einde der 15e eeuw. Tot recht verstand van het ontstaan der Inquisitie was echter de teekening noodig van den toestand der Kerk in de 12e eeuw, moest de verhouding beschreven worden van de Kerk tegenover den Staat, en dienden de ketterijen in hare eigenaardigheden geschetst. Daaraan heeft Lea een voornaam deel van het Eerste Boek gewijd, om vervolgens het ontstaan van de Inquisitie en den inquisitorialen rechtshandel na te gaan. In het Tweede Boek beschrijft hij de Inquisitie in de verschillende
| |
| |
landen der Christenheid, en in het Derde Boek het bizondere gebied waarover de inquisitoriale werkzaamheid zich uitstrekte. Bovendien deelt hij in het ‘Voorbericht’ mede, dat hij reeds vele gegevens verzameld heeft voor eene Geschiedenis der Inquisitie nà de Middeleeuwen, d.w.z. in het tweede tijdperk van haar bestaan.
Het is zeker niet de minste verdienste van den schrijver, nog weder eens helder in het licht gesteld te hebben, dat de Inquisitie niet maar in het leven geroepen is door een paar pauselijke bullen (Ille humani generis en Licet ad capiendos van Gregorius IX, beide bullen gedateerd 20 April 1233, de eerste gericht tot de bisschoppen, de tweede tot de orde der Predikheeren), en ook niet een willekeurig stelsel geweest is, der Christelijke wereld opgelegd door de eerzucht of het fanatisme der Kerk, maar dat zij veeleer het product geacht moet worden van eene natuurlijke, men zou bijkans zeggen noodzakelijke evolutie der verschillende krachten, die in de 13e eeuw aan het werk waren. Vooral ook acht hij het noodzakelijk dat de geschiedschrijver kennis neemt van de begrippen, die men omtrent het recht koesterde in het tijdperk, dat hij bestudeeren wil. Daarom behandelt hij den inquisitorialen rechtshandel in alle bizonderheden, om den invloed te verstaan dien het Heilige Officie ook nog in lateren tijd uitoefenen kon.
De toestand van kerk en maatschappij in de 12 e eeuw kan met geen te donkere kleuren geschilderd worden. De geschiedenis dier eeuw is één doorloopend verhaal van onrecht, barbaarschheid, uitzuiging der leeken door de geestelijken en schandelijk gedrag dezer laatsten, van de pausen en bisschoppen - behoudens enkele uitzonderingen - tot de monniken toe. Niet enkel uit hetgeen de troubadours of een Walther von der Vogelweide ons meedeelen, maar ook uit de preeken van Sint Bernard leeren wij het verregaand wangedrag van de geestelijke voorgangers dier dagen kennen. Van Christelijke religie was eigenlijk geen sprake meer, zoodat het te voorzien was, dat als het geweten des volks ontwaakte, men zich van de religie, vertegenwoordigd door de kerkelijke gezaghebbers, zou afkeeren. Eene eeuw als de 12 e moest noodwendig de kweekschool worden voor alle soorten van ketterij, en op haar beurt kon de kerk, uit hare onverschilligheid opgeschrikt, wel niet anders dan de uitroeiing ter hand nemen van wat zij oordeelde onkruid op haren akker te zijn. Wereldlijke en geestelijke overheden gingen hand aan hand; de eersten bevreesd voor de ontluikende macht der laatsten, die den onderdanen gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid konden prediken, en de laatsten toch ook weder machteloos om zich te doen eerbiedigen zonder de eersten. Het was dan ook uit politiek dat Raymond van Toulouse een kruistocht begon tegen de ketters in zijn gebied, en dat zelfs de grootste vrijdenker van zijn tijd, Frederik II, zich aangordde om de ketterij in zijne staten te onderdrukken door middel van den brandstapel. Daar echter het bisschoppelijk gezag op den duur soms onwillig en veelal ook machteloos bleek om het monster der ketterij den kop in te drukken, zochten de pausen naar andere hulp in dien strijd, en vonden die in de beide groote bedelorden: de
Franciscanen en de Dominicanen. Voor het volk
HENRI CHARLES LEA
waren zij de predikers van een zuiverder opvatting van het Christendom, en daar zij zoodoende den geloofsijver weêr wekten, zag het pauselijke hof in hen welkome instrumenten om de kerk en het volk aan het gezag van den Heiligen Stoel te onderwerpen, wat den bisschoppen niet was gelukt en ook meestal niet wenschelijk toescheen. Ongekende voorrechten werden aan deze pauselijke militie verleend, die ook in staatkundige verwikkelingen een groote rol speelde. De werkzaamheid der bedelorden bracht echter aan de oude kerkorganisatie een geduchten slag toe, en lokte van de zijde der bisschoppen herhaalde klachten uit bij den paus. Nu eens gefnuikt, dan weder het hoofd opstekend, in zending hun kracht zoekend - hiermede een voorbeeld gevend aan hunne opvolgers, de Jezuïeten - was het einde der geschie- | |
| |
denis dat de bedelmonniken op hun beurt den teugel vierden aan hunne hartstochten, en uit hun midden zij als ketters gebannen werden, die zich het strengst hielden aan de regels der orde. Door hun zendingsarbeid hebben zij zich de eerekroon van het martelaarschap verworven; maar hun hoofdtaak bleef het speuren der ketterijen. In de kerk leeft de traditie dat de castiliaan Domingo Guzman, stichter van de orde der Dominicanen, ook de stichter geweest is der Inquisitie. Een pauselijke bul (Invictarum van Sixtus V) heeft er zelfs haar zegel op gezet; maar een feit is het dat eerst een tiental jaren na zijn dood, in 1221, sprake is van de pauselijke Inquisitie als van een bepaald instituut. Maar zelfs al neemt men aan - gelijk wij reeds opmerkten - dat men volgens de twee bullen van Gregorius IX het jaar 1233 als geboortejaar der Inquisitie zou kunnen vaststellen, dan blijkt toch genoegzaam de juistheid van Lea's opmerking: dat wij hier te doen hebben met eene evolutie, die in het instituut der Inquisitie
haar toppunt bereikte.
Als eerste inquisiteur zou genoemd kunnen worden de Dominicaan Fra Giovanni; maar de rechtsmacht en het rechtsgebied der eerste inquisiteurs is nog zeer onbepaald. Herhaaldelijk trad nog de paus zelf als scheidsrechter op, terwijl de bisschoppen hier en daar nog hun eigen rechtbanken voor geloofsonderzoek hadden. In 1235 werd de Inquisitie vaster georganiseerd, toen paus Gregorius den provinciaal der Dominicanen te Rome tot inquisiteur benoemde in de pauselijke staten, waartoe ook Sicilië en Toscane behoorden. Daar dit gebied te uitgestrekt bleek, werd Florence gesteld onder de hoede van Fra Ruggiero Caleagni, die zich in 1243 betitelde als Inquisitor Domini Papae in Tuscia (pauselijk inquisiteur in Toscane), en de eigenlijke schepper der Inquisitie mag genoemd worden, zooals wij haar van nu aan zullen zien optreden, n.l. als onafhankelijke rechtbank. In het tribunaal van Santa-Maria-Novella van Ruggiero hadden drie van de voornaamste broeders der orde zitting als assessoren, terwijl een notaris de proceduren op schrift brengen moest.
De rechtshandel nu der Inquisitie wordt door Lea zeer uitvoerig ook uit nog onuitgegeven documenten behandeld, en helder doet hij uitkomen hoe de gang eener rechtszaak voor een inquisitoriaal tribunaal verschilde van dien voor eene wereldlijke of zelfs bisschoppelijke rechtbank. Ging men bij de laatste nog uit van de beginselen van het romeinsche recht, door den inquisiteur werd een geheel andere weg gevolgd. De inquisiteur, als geestelijk rechter, had een veel omvattender werkkring dan de wereldlijke rechter. Hij moest niet alleen waken voor de belangen van het Godsrijk, die één gedacht werden met die der kerk, maar hij moest ook nog de ziel redden van den beschuldigde, die voor hem verscheen. Viel deze ziel niet meer te redden, dan moest die kettersche ziel op de eene of andere wijze onschadelijk gemaakt worden, opdat niet aan de schaapskooi onherstelbare schade zou toegebracht worden door het blijven van het schurftige schaap in haar midden. Had men bij de wereldlijke rechtbank nog altijd waarborgen voor een eerlijke instructie, die waarborgen op het recht gegrond, vervielen geheel bij de Inquisitie. De geloofs-onderzoeker had niet in de eerste plaats onderzoek te doen naar de feiten, maar had de geheimste gedachten van den beschuldigde uit te vorschen. Daar de misdaad van geestelijken aard was, moesten de feiten wel achterstaan bij de bedoelingen. En nu ligt het veld open voor den inquisiteur den beschuldigde als ketter te veroordeelen (zelfs al werpt deze elk denkbeeld van ketterij ver van zich) eenvoudig door hem kettersche bedoelingen toe te dichten of door pijniging uit te persen, of enkel - zooals in vele gevallen - op een aanklacht, waarvan de beschuldigde niet eens in kennis werd gesteld. Lea wil zelfs aannemen dat menig inquisiteur te goeder trouw was, en acht hen zelven slachtoffers van het systeem; maar al geeft men dit toe, dan huivert men nog over zooveel onrecht,
laagheid en gemeenheid als zich openbaren in den inquisitorialen rechtshandel. Het spionnenstelsel was zeer ontwikkeld. Teruggekeerde ketters werden begenadigd op voorwaarde dat zij zich nog als ketters zouden voordoen, om zóó op huichelachtige wijze den beschuldigden bekentenissen te ontlokken, die hunne veroordeeling ten gevolge zouden hebben. Boetvaardigen werden, zoo al niet gedood, dan toch van alles beroofd, zelfs nadat zij als aanklagers der broederen waren opgetreden. Zoo volgde de eene aanklacht op de andere en ontbrak het der Inquisitie nooit aan materiaal. Voor de nog niet in alle spitsvondigheden en strikvragen doorkneede inquisiteurs bestond zelfs een handboek, opdat zij alle vragen zóó zouden stellen, dat de beschuldigde er altijd inloopen moest, en er voor hem geen ontkomen meer mogelijk was aan brandstapel, levenslange gevangenisschap in kerker of klooster en verbeurdverklaring zijner goederen. De Inquisitie heeft al wat slecht is in den mensch bij inquisiteurs en slachtoffers tot ontwikkeling gebracht, en dat zelfs duizenden orthodoxe-roomschen door dit systeem te gronde gingen, laat zich denken. Het zou ons te ver voeren indien wij den schrijver volgden op zijn weg door de verschillende landen waar de middeleeuwsche Inquisitie optrad: van Spanje over Frankrijk, Italië en Duitschland tot
| |
| |
in Boheme, overal ellende en verderf verspreidend en ongedacht den weg banend voor eene Hervorming, die niet langer uitblijven kon. Ook gedoogt ons bestek niet stil te staan bij het merkwaardige verschijnsel dat weldra ook politieke ketterijen voor de Inquisitie gebracht werden, en daardoor de grootste misdaad der Middeleeuwen - zooals Lea het noemt - mogelijk werd: de uitroeiing van de orde der Tempeliers door Filips den Schoonen van Frankrijk. Waar zouden wij
SALOMON REINACH
eindigen? Elke bladzijde van dit machtige werk is belangrijk ook door het weerzinwekkende der verhalen. Wij moeten ons haasten om tot eene conclusie te komen.
* * *
Er zullen er altijd gevonden worden, die de Inquisitie eene noodzakelijke, zelfs goddelijke instelling achten. De Spaansche inquisiteur Luiz de Paramo noemt God den eersten inquisiteur, omdat Hij Adam en Eva strafte na den val, en Christus den hersteller der Inquisitie, naar aanleiding van den bekenden tekst: ‘weid mijne schapen’. Worden God en Christus als grootinquisiteuren beschouwd, dan staat de hemelsche oorsprong van de Inquisitie vast! Maar welk eene opvatting moet men dan wel hebben van het Evangelie, en bovenal van Hem, die gekomen is ‘om te zoeken en zalig te maken dat verloren was’? Nemen wij voor een oogenblik aan dat er teksten zijn, die schijnbaar inquisitoriale handelingen rechtvaardigen, dan vragen wij toch: wie, die niet aan de letter hangen blijft, zal uit een woord als: ‘indien iemand tot ulieden komt, en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: zijt gegroet; want die tot hem zegt: zijt gegroet, die heeft gemeenschap van zijne booze werken’ (2 Joh. 3: 10, 11), of uit de woord: ‘verwerp eenen ketterschen mensch na de eerste en tweede vermaning, wetende, dat de zoodanige verkeerd is, en zondigt, zijnde bij zich zelven veroordeeld’ (Titus 3: 10, 11) - wie zal, vragen wij, uit zulke uitspraken de conclusie trekken, dat men eenen ‘ketterschen mensch’ moet martelen of verbranden; terwijl bovendien in dit zelfde verband een andere tekst zegt: ‘houdt hem niet als eenen vijand, maar vermaant hem als eenen broeder’ (2 Thess. 3: 15)? Bovendien het gaat hier niet om een enkelen tekst, maar om den geest van het Evangelie, in den naam waarvan de Inquisitie zeide op te treden; en dan is het niet twijfelachtig wat de conclusie zijn moet, al hebben ook van oudsher zich stemmen ten voordeele der kettervervolging doen hooren in de Oostersche zoowel als in de Westersche kerk, van een
Chrysostomus zoowel als van een Augustinus, die beiden echter de doodstraf verwierpen. Een kerk, die haar hoogste glorie en hechtsten steun vindt in de eenvormigheid der leer, en meent dat met die eenvormigheid de kerk zelve en de zaligheid der geloovigen staat of valt, moet vroeg of laat komen tot vervolging en uitbanning, zelfs al ontaardt die uitbanning niet in den gruwel der Inquisitie. Zijn wij zoo onpartijdig mogelijk, evenals Lea in zijn voortreffelijk werk, en wijten wij de gruwelen in de Middeleeuwen gepleegd grootendeels aan de barbaarschheid der zeden in die dagen, aan de verkeerde opvatting omtrent het Evangelie en aan een onhoudbaar kerkbegrip - dan nog hebben wij met Lea te concludeeren: ‘De Inquisitie, monsterachtige vrucht van een valschen ijver, in dienst van de zelfzuchtige hebzucht en den dorst naar macht, heeft er zich toe geleend de hoogste aspiraties der menschen te verstikken en hun laagste neigingen te wekken’.
P.J. MULLER.
|
|