Den Gulden Winckel. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Prof. Dr. A.G. van Hamel.Nog levendig herinner ik mij hoezeer ik getroffen werd toen ik, in 1893, in het bekende Levensbericht van Kuenen, door Prof. Van der Vlugt voor de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde geschreven, las van de rol door A.G. Van Hamel gespeeld als voorvechter van de ‘Etiese Richting’, en van een ‘geniaal betoog’ waarmee hij in de strijd dier dagen had post gevat. Dat de man die voor mijn geest stond als de vertegenwoordiger van het Frans in Nederland, die voor mij het gebied van zijn studie had ontsloten, vroeger een zeer gevierd predikant was geweest, wist ik natuurlik; toch was het alsof toen voor het eerst zijn buitengewone veelzijdigheid mij werd geopenbaard. En bij die eerste verrassing is het niet gebleven. Nog waren wij allen onder de indruk van zijn uitgave van de oudfranse gedichten van de ‘Kluizenaar van Moilliens’, toen de steeds talriker wordende artikelen, door hem in de Gids aan ouden nieuwfranse letterkunde gewijd, wezen op een nieuwe richting van zijn geestesleven. En, als ware dit niet genoeg om een werkzaam leven te vullen, enige jaren geleden heeft hij zich met de hem eigen geestdrift geworpen op de proefondervindelike klankleer; en zijn vrienden en leerlingen weten hoeveel hij voor dat vak over heeft en hoeveel nut hij eruit weet te trekken voor zijn onderwijs. Deze verschillende fasen van Van Hamels geestesleven, die ik schetste als elkander opvolgende, hebben elkaar nooit uitgesloten; ten onrechte zou men beweren dat de ontwikkeling van zijn geest met horten en stoten is gegaan. Zijn liefde voor het Frans dagtekent uit het ouderlik huis, en de student in de theologie had te Genève en te Parijs gestudeerd; ook weet ik toevallig dat hij reeds als predikant te Leeuwarden de natuurwetenschappen beoefende met een ijver die zijn latere voorliefde voor de klankleer verklaart. Maar wat bovenal eenheid geeft aan het beeld dat wij ons van hem maken, is dat, in alle tijdperken van zijn leven, Van Hamel geweest is de man van het woord, die zijn denkbeelden persoonlik verkondigde in ruime kring, met een talent dat door niemand wordt betwist. Slechts éénmaal schijnt het alsof de draad plotseling is afgebroken: ik bedoel die gewichtige frontverandering, toen hij de toga aflegde - die later door een, niet minder eervolle, zou worden vervangen. Ik geloof dat ik dat oogenblik in zijn leven het bewonderenswaardigst vind: vrijwillig verlaat de op de handen gedragen kanselredenaar, de beroemde theoloog het gebied van een werkzaamheid die hem zóveel voldoening moet hebben geschonken; en met de geestkracht van één die het leven nog moet beginnen, gaat hij zich toeleggen op een studie die hem geheel vreemd is, weet, zonder aanbevelingsbrieven, door zijn persoonlik werk alleen, in de genegenheid en achting van zijn Parijse meesters een eerste plaats te verwervenGa naar voetnoot1) en geeft - hoe luttel jaren na het ‘geniaal betoog’ waarvan hierboven sprake was! - een bizonder moeilike oudfranse tekst op meesterlike wijze uit. Deze bladzijden bedoelen een vermelding van wat Van Hamel gedaan heeft voor het Frans ten onzent. Ik beperk mij dus, en laat ter zijde zijn studiën over de proefondervindelike klankleer, evenwel niet zonder de wens uit te spreken, dat het hem gegeven moge zijn een werk te schrijven waarin de uitkomsten van zijn vruchtbare werkzaamheid op dat gebied zullen zijn vervat. | |
[pagina 132]
| |
Het is haast banaal te zeggen dat voor hem het Frans bijna een tweede moedertaal is geworden. Toen hij president Kruger op zijn zegetocht door Frankrijk vergezelde - hoe diep weemoedig is de herinnering aan de geestdrift van die dagen thans, nu wij de ontknoping van het treurspel kennen - voelde hij zich de ‘verbindingstreep’ tusschen twee volken en twee talen. Inderdaad was hij dat. Om een vreemde taal goed te spreken, moet men aan veel verschillende eisen voldoen: vooreerst een fijn gehoor en een groot talent van nabootsing; het is geen toeval dat Van Hamel zulk een aanleg heeft voor het voordragen van verzen en het tooneelspelenGa naar voetnoot2): dit stelt voor een deel dezelfde eisen als het spreken van een vreemde taal. Dan, een zeer soepel organ - en al weder, het is
Villa op 't Emmaplein te Groningen, waarvan de grootste helft bewoond door Prof. Dr. A.G. VAN HAMEL en familie. Links boven. studeerkamer; in 't midden, met de twee ramen aan 't balcon: boekenkamer.
niet toevallig dat Van Hamel niet alleen de franse, maar ook de engelse en duitse eigenaardige uitspraak voortreffelik kan weergeven, een feit dat, naar ik weet, Gaston Paris zo bizonder heeft getroffen. Maar vooral, een geest die ontvankelijk is voor indrukken en die het kenmerkende van de vreemde taal, vergeleken met de eigene, onmiddellik, weet te vatten. Velen hebben slechts enkele dier eigenschappen: er zijn er die fouten van uitspraak bij zichzelf en anderen duidelijk bemerken, maar niet in staat zijn ze te verbeteren, anderen hebben geen moeite met het voortbrengen van de vreemde klanken, doch kunnen zich niet los maken van de zinswendingen hunner moedertaal. De vereniging in één persoon van alwat nodig is om een vreemde taal goed te spreken is uiterst zeldzaam. Met opzet wees ik in de eerste plaats op Van Hamels meesterschap over het Frans als gesproken taal; in zijn onderwijs neemt de beoefening van de levende taal een eerste plaats in. Hij zal zich zonder twijfel moeilik kunnen voorstellen hoe men, zoals in andere landen wel voorkomt, een grondige studie van een vreemde taal tracht te maken, zonder deze ook als gesproken taal te beheersen. Kenmerkend is het dat ook bij zijn akademies onderwijs de praktijk niet wordt vergeten; denkbeelden, zoals o.a. door Prof. Tobler in zijn rede over ‘Romanische Philologie an deutschen Universitäten’ zijn verdedigd, zal hij wel niet geheel en al delen. Ik haast mij echter er bij te voegen dat hij niets liever zou wensen dan naast zich of onder zich een kundig helper te bezitten die dat gedeelte van zijn taak zou kunnen overnemen. Dat bij de akte-examens voor Lager en Middelbaar Onderwijs, die telken jare onder Van Hamels leiding worden afgenomen, de uitspraak en vaardigheid der kandidaten zwaar wegen, spreekt vanzelf. Evenwel, hij weet bij ondervinding hoezeer daarbij rekening moet worden gehouden met de verschillende aanleg van de taalleraars; daarom juist heeft hij de beoefening van de klankleer aanbevolen, opdat zij die zelf geen goede uitspraak hadden, door de theorie in staat zouden worden gesteld die toch aan hun leerlingen te onderwijzen. Ik ben als vanzelf aangekomen op een gebied waar Van Hamels invloed bij uitnemendheid heilzaam is geweest: als voorzitter van de examen-kommissies heeft hij het onderwijs in het Frans ten onzent buitengewoon aan zich verplicht. Voor zover de termen van het Koninklik Besluit hem toestonden te verbeteren, heeft hij verbeterd. Ik heb het voorrecht gehad jaren lang van nabij te zien hoe omzichtig, en tegelijk hoe doortastend, hij daarbij te werk is gegaan en nog steeds tewerk gaat. Hij heeft zich weten te omgeven van een staf kundige en trouwe medewerkers, die in hem hun ‘hoofdman’ zien in de volle kracht van het woord; hij heeft de exameneisen nauwkeurig omschreven, en tegelijk aan de persoonlike neigingen van de kandidaat veel vrijheid gelaten. En deze beide maatregelen, beperking aan de éne, uitbreiding aan de andere kant, waren vooral hier nodig waar het betrof de oneindig rijke franse letterkunde. Ik mag niet in bizonderheden treden, hoe gaarne ik ook zou uitweiden over dit gedeelte van Van Hamels werkzaamheid; alleen deze éne zeer nuttige bepaling wil ik vermelden, die aan | |
[pagina 133]
| |
hem is te danken, dat nl. de kandidaat, naast een algemene, niet te uitvoerige, geschiedenis van de letterkunde, grondig moet beoefenen een bepaald onderwerp daaruit, dat hij zelf kan kiezen en waarin dus zijn persoonlikheid tot zijn recht kan komen. Ook de inrichting van het taalkundig gedeelte heeft hij hervormd; hij zag in dat een ernstig beoefenaar van een vreemde taal niet alleen deHandschrift van Prof Dr. A.G. VAN HAMEL
hedendaagse klanken, vormen en zinsbouw moet kennen, maar dat het nodig is de taal histories te bestuderen. Door de aanstaande leraars te dwingen zich in te werken in het Oudfrans, heeft hij hun een onschatbare dienst bewezen; daardoor heeft hij ze gevrijwaard tegen de afgodiese verering van de regelen der grammatika en hun doen zien dat, gewichtiger nog dan de vraag volgens welke regels het verleden deelwoord verandert, die is hoe die regels langzamerhand zijn geworden tot wat zij thans zijn. Velen zullen zich nog de rede herinneren waar mede Van Hamel zijn hoogleraarsambt te Groningen aanvaardde: ‘La Chaire de Français dans une Université néerlandaise’. Ik haal daaruit de volgende zinsnede aan: ‘Je ne suis pas venu fonder la philologie romane en Hollande. Une pareille prétention ne serait d'accord ni avec mes capacités ni avec les besoins actuels de l'enseignement. Mais je désire que cette philologie y soit fondée et reconnue de par la loi du pays et de par la volonté du peuple universitaire’. Deze woorden zijn te bescheiden. Het sprak vanzelf dat een man, zó overtuigd van het nut van de historiese taalbeoefening, door de drang van zijn geest gedreven werd tot de studie van de talen die eens met het Frans één waren; evenmin als het Frans onzer | |
[pagina 134]
| |
dagen kan gekend worden zonder het Oudfrans, evenmin kan men daarbij missen de kontrôle en de toelichting van de andere romaanse talen, vooral van die waarvan de evolutie minder ver is voortgegaan, zoals het Italiaans en het Provençaals. Neen, Van Hamel is wèl de grondvester van de romaanse taalwetenschap in Nederland. Trouwens, zijn de Renclus de Molliens en de Lamentations de Matheolus niet de rijpe vruchten van ‘romaanse’ taalstudie? Van het laatste werk bezitten wij slechts één deel, maar de Renclus ligt sedert jaren vóór ons, in die twee statige delen, waarvan Tobler heeft gezegd dat zij ten voorbeeld kunnen strekken aan alle uitgevers van oudfranse teksten. Met voorliefde verwijl ik een oogenblik bij dit werk, ‘begonnen door een leerling, afgesloten door een hoogleraar’, waardoor Van Hamel ver buiten onze grenzen bekend is geworden. Dat de theoloog zich aangetrokken voelde tot de wijsgerige bespiegelingen van de kluizenaar, wie die er zich over verwondert? En in het voorbijgaan wijs ik erop hoe wij door de keuze van het onderwerp nog eens weer kunnen zien hoeveel banden de Van Hamel van na het ontslag als predikant, binden aan die van daar vóór. Dertig handschriften waren te vergelijken en te rangschikken naar de waarde die zij hebben voor de samenstelling van een kritiese tekst; wat dat wil zeggen weet een ieder die wel eens zulk een werk aan de hand heeft gehad: men mag beweren dat de stamboom die Van Hamel in de Inleiding geeft, een onovertroffen gedenkstuk is van onverdroten vlijt en van grote scherpzinnigheid. Een onderzoek van de rijmen en de versbouw moest de spelling bepalen waarin de tekst zou worden gedrukt; de studie door Van Hamel aan die onderwerpen gewijd, is een onmisbaar hulpmiddel geworden om het pikardiese dialekt van de Middeleeuwen te leren kennen. En eindelik omvatte de uitgave - niet het minst nuttige en moeilike gedeelte - Verklarende Aantekeningen, die de bewondering van alle vakgenoten hebben opgewekt. Toen hij zijn Matheolus uitgaf, had Van Hamel het geluk op de Universiteitsbibliotheek te Utrecht het verloren gewaande oorspronkelike gedicht terug te vinden; dat was een kostbare ontdekking, die hem in staat stelde onder de franse de latijnse tekst te drukken. Op het tweede deel dier uitgave wachten wij nog. Hoe dit te verklaren van een geleerde zó voortvarend, zó krachtig en zó werkzaam als Van Hamel? Is het omdat hij onbewust misschien steeds wordt aangetrokken tot het leven zóals dat zich in de taal openbaart, en dat die neiging eerder voldoening vond bij de studie van jongere tijdperken der franse letterkunde? Want na de Matheolus is Van Hamel vooral essayist geweest; maar wederom stellen wij vast, dat ook deze kant van zijn talent reeds vroeger aan het licht was gekomen. Al wil ik de degelike studiën van de bundel Het Letterkundig Leven in Frankrijk niet gelijkstellen met de luchtige feuilletons van ‘Antonio’, toch is er verwantschap tusschen deze beide uitingen van Van Hamels werkzaamheid. Studiën over oudfranse letterkunde werden gevolgd door artikelen over de klassieken, en thans, geen maand is het geleden dat hij aan de ‘Symbolisten’, de jongste franse dichterschool, in de Gids een doorwrocht stuk heeft gewijd. Benijdenswaardig voorrecht, zó mede te blijven leven met de denkbeelden van zijn tijd, mede te blijven voelen met de opkomende geslachten. Onschatbaar voorrecht vooral voor hem die geroepen is aan de jongeren de weg te wijzen door zijn onderricht: hij paart aan begrijpen van hun aspiraties een uitgebreider weten en een dieper inzicht, en hij zal daardoor een betrouwbare gids zijn. Maar wat tracht ik door enkele grepen - meer mocht dit korte artikel niet zijn - Van Hamels persoonlikheid als voorman van de franse studiën ten ontzent te schetsen? Beter heeft hij, zonder het te willen, dat zelf gedaan in zijn rektorale rede over ‘Het zoeken van “l'Ame française”’; daar is aan het woord de beoefenaar der middeleeuwse en der nieuwere letterkunde, zowel als de klank- en de taalgeleerde; een sprekender bewijs van zijn veelzijdigheid kon hij niet geven. En hiermede legt de leerling, die een vriend is geworden, de pen neder.
J.J. SALVERDA DE GRAVE.
Leiden, Juni 1902. |
|