't Groot Achterhofken, Beplant ende op nieuw vermeerdert met verscheyden seer stichtelijcke Liedekens
(1664)–Anoniem Groot achter-hofken, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
Stemme: Blijdtschap van my vliedt.1. YDel jonge Ieught
Van jonghs op genegen,
Ga naar margenoot+Tot der sonden vreught
En doodts duyster wegen:
Betert ghy u niet
Hier binnen u leven:
Ga naar margenoot+U naeckt swaer verdriet,
Ghy meught schricken, beven,
Voor den jonghsten-dagh,
Die u met geklagh
Ga naar margenoot+Overvallen sal subijt:
Ga naar margenoot+Dus bekeert u tot
Den Heere uwen Godt,
Ga naar margenoot+Voor hem u sonden belijdt:
Want hy sal den boosen,
En den Goddeloosen,
Ga naar margenoot+Verdoemen in 't eeuwigh vyer,
Daer sy t' allen tijden,
Pijne moeten lijden,
By den Duyvel 't helsche Dier,
2. O Ionckheydt verblindt
Hoe meught ghy noch wesen
Vroyelijck gesindt
In hooghmoet geresen:
Ga naar margenoot+Godt die wederstaet
Den Mensche hooghmoedigh,
Hierom doch aflaet
| |
[pagina 13]
| |
Van u sonden bloedigh:Ga naar margenoot+
's Vleesch lusten uyt-blust,Ga naar margenoot+
En vliedt oogen-lust,Ga naar margenoot+
Lust der Ionckheydt oock afbreeckt:Ga naar margenoot+
Houdt u reyn en vryGa naar margenoot+
Van vuyl klappery,
Maer liever Godts woorden spreeckt.
Wilt u niet meer stellen
Tot lichtveerdigh rellen
Van spot of schandige praet,Ga naar margenoot+
Want den Mensch verheven,
Rekenschap sal gevenGa naar margenoot+
Van yder onnut woordt quaedt.
3. Hierom dient den Heer
Van jonghs op gestadigh,Ga naar margenoot+
Schickt u na sijn leer
Altijdt wijs beradigh:
Na 't exempel van
Ioseph jongh van jaren,Ga naar margenoot+
Als wy mercken an
Hoe hy in 't beswaren
Vroom bleef en konstant,
Door Godts wijsheydt, want
Die is met hem neer gedaeltGa naar margenoot+
In den karker daer,
Hy lagh met gevaer,
Soo ons de Schriftuer verhaelt:
Laet ons hier op mercken,
En in goede wercken
Elck toesien dat hy beklijft.
Want 't Geloof is sonder
Wercken doodt 't is wonderGa naar margenoot+
Dat hier yemandt tegen drijft.
4. Door 'tgeloove heeftGa naar margenoot+
Sara (jongh eerbaerlijck)
| |
[pagina 14]
| |
Godtsaligh geleeft
Sy schoude 't vervaerlijck
Quaedt geselschap, met
Boese lusten snoode,
Heeft sy niet besmet
Haer Ziele voor Gode:
Maer bleef ontvertsaeght
Als een suyver Maeght
By Godts Wet, 't welck haer troost was:
't Selfde sien wy wel
Ga naar margenoot+Oock aen Daniel,
Ga naar margenoot+En den jongen Tobias:
Die als vrome helden
Haer van jonghs op stelden
Om den Heer te dienen recht:
Oorlof Ieught te samen,
Ga naar margenoot+Schickt u na betamen,
Godt te dienen, soo Schrift seght.
Vliedt oogen lust. |
|