Den groten zee-held Paul Jonas
(1785)–Anoniem Groten zee-held Paul Jonas, Den– AuteursrechtvrijOp een Ligte wys.
Jonkmans hebt gy lust,
Om voor ’t Land te varen?
Twintig Ducaten geeft men op hand;
Ons Schepen leggen klaar op de Baren;
| |
[pagina 6]
| |
Tot lof van Oranje pland,
Zestien Guldens ’s maands nu kunnen wy braaf zwieren,
Braaf Geld in ons zak, Wy drinke beste arak. Als wy gaan na Zee.
Wy weten van geen schromen,
’t Is zoet lief wilje mee:
Over een jaar zullen wy weerom komen,
Binnen Amsterdam de stee:
Wy lyden geen gebrek aan eeten of aan drinken,
Al wat men heeft van doen,
’t Is dubbeld Rantsoen.
’t Is op Schip volmaakt,
Ik kan ’t niet beter wenschen,
In plaats van water drinkt men Wijn:
’t Is tot vermaak van alle Menschen,
Die op Zee ten dienste zijn:
Ziet hoe wy ons hoedjes drajen,
Tot lof van Nederland,
En de Oranje pland.
Het meeste dat ons spyt,
Dat kan ik niet beschryven,
De Meysjes die leven in zware pijn:
Zy deden so menigmaal gerieven,
Op de Bier-kan by moeder Nijn,
So moeten wy Amsterdam verlaten;
Wy gaan so na boord,
En dat met soet accoord.
Voor Texel op de Rhee,
Ziet men de Schepen zwajen,
Meysje wilje mee trek een Pikbroek aan;
’t Hoedje op drie hairen,
Laat de vlagge waijen,
| |
[pagina 7]
| |
Doet als ’t Matroosje heeft gedaan:
Wy vresen geen Viand,
Wel waarom sou men treuren?
Daar is Kruid en Lood genoeg in overvloed.
Wy hebben so vol op,
Het kan niet worden beschreven;
Spek Vleesch zat en Kaas by de pond,
De Stokvis leyt in de Boter te dryven:
’s Morgens Jenever dat is gesond,
Harde beschuit is dat geen lekker eeten?
Erten goed, en Rys,
Is dat geen lekkere spys.
Men hoeft nu niet te klagen,
Wy leven vrolyk en gerust:
De Kapteyn komt aan ons vragen:
Kindertjes Eet maar dat u lust,
Beste Bier en Wijn,
Dat wy aan Tafel drinken;
Poen in de Sak,
Is dat geen groot gemak?
Za lustig Jonkmans,
Nu wordt ’er Geld gegeven,
Neemt maar dienst voor ’t Vaderland;
Al is het voor de Maas,
En waagt u Jonge leven,
Dertig Ducaten krijgt gy op hand,
Wat wilje meer, wilt op u lief niet denken?
’t Is maar voor een Jaar:
Dan trouwen wy met malkaar.
Adieu dan Vader adieu dan Moeder!
Adieu dan Vrou en Kind;
Ik wensch dat God is u behoeder,
En al de Meysjes die mijn bemind:
| |
[pagina 8]
| |
Wy vresen niet al gaet het op een vegten,
Komt Paul Jonas aen,
Wy sullen hem verslaen.
Ik zing u tot Besluit;
Gy Rotterdammer meysjes,
Wy varen so na Hellevoet-sluis,
Bewaer u eer ik bid so menig reisje:
Ik weet te schrikken het is een kruis,
Daerom hebt gedagten of ik salse Trouwen,
Zusje gelooft mijn vry,
Je weet wel ’t is naby.
|
|