Plotseling stond het moedertje op, en zij sloeg zich de doek om, en zij stapte naar het huisje, waar de vrouw met de slechte en lelijke gedachten ziek lag, heel alleen in een ongezellig kamertje. En met een kloppend hart stond het lieve vrouwtje voor het bed van de zieke.
‘Wat kom je doen?’ vroeg deze.
‘Ik kom je een paar sinaasappelen brengen voor je keelpijn. Ik kreeg ze van mijn zoon.’
‘Ik heb van jou of van hem niets nodig,’ bromde de zieke. ‘Allo, mijn kamer af.’
‘Ik zal ze maar op tafel leggen,’ antwoordde het moedertje. ‘Beterschap, hoor!’ En het mensje, wier ogen waren als zachte tintelende sterren, ging weg. De zieke, die te ziek was, om iets meer te doen dan knorren, moest die sinaasappelen wel op haar tafel laten, waar ze vrolijk rood juist door de zon beschenen werden.
En nu begint mijn eigenlijke verhaal, kinderen. Want toen het moedertje de kamer verlaten had, scheen het, alsof de geur der sinaasappelen zichtbaar werd en een gestalte aannam. De kleine fee Pax steeg eruit op, de tovergodin, die door de mensen niet gezien kan worden. Zij heeft alleen een heerlijke stem om naar te luisteren, en haar nabijheid voelt men, omdat zij haar kleine koele handen zo zacht op menselijke voorhoofden kan leggen.
Zij ging naast het bed van de zieke zitten en keek de vrouw aan, en al de gedachten, die er in het hoofd van de zieken waren, las zij. Want Pax had wonderlijke ogen, die door het voorhoofd van de mensen heen keken. Het was niet iets heel moois wat zij zag, want in het hoofd van de zieke waren wat wij mensen stof en spinnewebben noemen. Al de lelijke gedachten van de vrouw hadden er een dikke stoflaag gevormd; al haar lelijke handelingen hadden er draden getrokken, grijs en vuil als spinnewebben in een verwaarloosd vertrek. En door al dat stof en al die draden kon de vrouw niet helder meer zien, en stonden haar ogen dof.
Toen keek de kleine fee Pax, voortgekomen uit de geur der sinaasappelen, heel ernstig, want er was hier heel veel voor haar te doen. Zij blies hard op het voorhoofd van de zieke, toen op haar ogen, zodat het stof er uit wegwoei. En zij zei haar, dat zij moest kijken naar de sinaasappelen op de tafel, die zo rood in de zonneschijn waren. En die hele middag zat Pax naast de zieke, en blies hard op de spinnewebben, en streelde haar met de kleine koele hand over het warme voorhoofd. Nu sliep de vrouw in en werd pas wakker, toen haar neef thuiskwam. Zij had de jongen bij zich genomen, waarom wist zij eigenlijk zelf niet goed en zij hield hem nu bij zich, omdat de knaap geld begon te verdienen.
‘Geef me een sinaasappel,’ zei de vrouw. En de jongen vroeg zich af wie de kostelijke vruchten gegeven kon hebben, maar hij toonde zijn nieuwsgierigheid niet, omdat zijn tante zo weinig van vragen hield. Terwijl nu de vrouw haar droge keel verfriste met het sappige vlees der vrucht, sprak de fee met de klare stem vlak aan haar oor, - en plotseling zei de zieke tot de jongen: ‘neem jij er ook maar een.’
Nu was het stil in het kamertje. De zieke vrouw soesde en de jongen droomde. Was het de ziekte, die zijn tante zo vriendelijk jegens hem deed zijn? Vriendelijkheid, daar had de knaap wel behoefte aan! Want die zieke vrouw, die zo knorren en schelden kon, was zijn enige bloedverwant, en vrienden had hij niet. Hij was niet heel knap en niet heel flink, en daarom deugde hij niet voor een ambacht. Hij had een baantje gevonden bij heel rijke mensen, waar hij voor de knecht de schoenen poetste, de vuile werkjes deed en voor boodschappen uitgezonden werd. Snauwen en grauwen was alles wat hij kreeg, hier bij zijn tante en daar in zijn betrekking. Had nog vanmiddag de jonker hem niet uitgescholden,omdat hij het verkeerde papier voor de vlieger had meegebracht? Ja, nu had hij een sinaasappel gekregen, maar morgen begon het lieve leventje weer van voren af aan! En de jongen zette zijn ellebogen op de tafel en keek met donkere ogen naar de zieke, en hij verlangde ernaar om groot en sterk te zijn, om op zijn beurt te kunnen plagen en verdriet doen. Zó droomde hij bij de slecht brandende lamp. Toen at hij zijn avondboterham op en kroop in zijn bedstede.