| |
Het Geheim van Stradivarius
Door J.W. van der Klei
De Italiaanse stad Cremona stond door de eeuwen heen reeds bekend als een centrum van uiterst bekwame makers van strijkinstrumenten. De ontwikkeling van de zeer oude vedel tot de meesterviool vond wel hoofdzakelijk daar plaats. Omstreeks 1730 werden er in Cremona violen gemaakt die de bouwers er van wereldfaam bezorgden. Daar was dan Girolamo Amati, zoon van de destijds allergrootste Nicolo, wiens instrumenten lange tijd als de beste werden
| |
| |
erkend. Er was een jongere generatie en wel Guarnerie, wiens instrumenten ook reeds een weg vonden tot ver over de grenzen.
Onbetwistbaar werd echter thans als de allergrootste erkend, Antonio Stradivarius, eens een talentvol leerling van Nicolo Amati, die uitnemend van zijn leertijd gebruik had gemaakt en in staat was gebleken na jaremange proefnemingen, waarbij hij aan zijn vakmanschap, kunstzin en -gevoel de allerhoogste eisen stelde, instrumenten te bouwen die beschikten over het toon-ideaal, dat hij zich had voorgesteld.
Grote violisten uit die tijd, als een Corelli, een Mossi en anderen hadden het gaarne erkend en er was een voortdurende vraag naar de instrumenten van de beroemde bouwer.
Daar aan de Piazza Dominico in het grote stille huis werden wonderen verricht door de reeds negentigjarige meester en zijn zoons Omobono en Francesco, die ook reeds mannen van boven de vijftig waren.
Antonio Stradivarius was een zeer rijk man geworden en aangezien zijn kunstenaarshart ook warm klopte voor de medemens, was hij velen tot hulp.
Op zekere dag, toen de klokken van de oeroude Campanilla de Torazza juist het middaguur luidden en de familie Stradivarius aan tafel wilde gaan, kwam er bezoek. Het was Padre Benedict van het klooster, dat achter de Piazza was gelegen, en met hem kwam een jongen mee, die zo op het oog achttien jaren moest tellen.
‘Wel broeder Benedict, dat is een aangename verrassing u eens hier te zien,’ riep Stradivarius uit, en met een veerkracht die men van een negentigjarige niet zou verwachten, stond hij kaarsrecht overeind om de Padre de hand te drukken. ‘Zet u neder en gebruik dit eenvoudige maal met ons. Wat zie ik, ge brengt een gast mede? Laat die jongeman ook plaats nemen.’
Terwijl de Padre de jongen wees om te gaan zitten nam hij het woord: ‘Ik zal uw uitnodiging gaarne aannemen beste Maestro. Met genoegen zie ik, dat uw dis welvoorzien is en het komt mij voor, dat we tijdens de maaltijd heel geschikt ons gesprek kunnen houden.’
De disgenoten namen tersluiks de jongen op, die bedeesd voor zich uitkeek. Hij had een knap donker uiterlijk en hoewel hij niet groot van stuk was, zag hij er toch stevig gebouwd uit.
Catharina, de dochter van Stradivarius, had de leiding aan tafel en zorgde er voor, dat ieder ruimschoots van de lekkere spijzen werd voorzien door een jonge dienstmaagd.
Tijdens de maaltijd vertelde de Padre, dat de jongen uit Frankrijk kwam. Hij was van een goede en kunstzinnige familie, tekende heel goed en was een uitstekend houtbewerker voor fijne voorwerpen. Zijn naam was Marcel Desplantes, dat bewezen uitstekende papieren van het gemeentebestuur van Nancy en bovendien had de jongen een prachtige aanbeveling van de bisschop van Nancy, voorzien van handtekening en het bisschoppelijk zegel, waarvan de echtheid door Padre Benedictus was geconstateerd en werd gegarandeerd.
De jongen had slechts één verlangen: een goed vioolbouwer te worden. Dat was zijn levenswens en hij had zich vele offers en grote ontberingen getroost om naar Cremona te reizen, waar hij wist, dat de grootmeesters in de vioolbouwkunst waren te vinden.
‘De rest begrijpt gij wel m'n beste Stradivarius,’ meende de Padre. ‘Ik meende, dat hij bij u het beste weg zou zijn, het klooster wil hem herbergen en voor zijn onderhoud zorgen en zo hij het verdient, geeft gij hem een zakduit. Gaarne zal ik persoonlijk voor hem instaan.’
Stradivarius richtte zijn doordringende donkere ogen even op de jongen en sprak hem aan: ‘Zo, dus je wilt een viool leren bouwen? Dat is lang niet gemakkelijk jongeman, tenminste.... als het een goede viool moet zijn. Op verzoek van de Padre zul je hier mogen werken en mijn zoon Francesco zal onderzoeken, of je een viool zult leren bouwen, of dat je daartoe ongeschikt bent.’
| |
| |
‘Gracias milles,’ mompelde de jongen en z'n ogen lichtten op, ‘Signore, ikke spreken niet veel uw taal. Très petit peu, hele klein beetje.’
‘Dat zal wel wennen,’ lachte de Maestro.’ Ik hoop, dat je je handen, ogen en hersens meer zult gebruiken dan je tong, daar worden geen violen mee gebouwd.’ Zo deed een nieuwe leerling zijn intrede bij de beroemde vioolbouwer, die tevens had besloten, dat Marcel een kamertje in het huis zou krijgen en dus niet in het klooster behoefde te verblijven. Hij maakte kennis met de gehele familie en Anna Maria het meisje, en ieder vond hem een echt aardige jongen. Het uitspreken van zijn naam scheen een beetje lastig en dat leidde ertoe, dat hij Marco werd genoemd.
Nooit had Stradivarius een ijveriger leerling gehad, en daarbij kwam nog, dat Marco uitstekend met de gereedschappen als fijne mesjes, gutsen, schaafjes en tangen kon omgaan. Zijn kunstzin bewees hij, toen hem opgedragen was een vioolkist af te werken.
Het was een gewoonte, dat om het sleutelgat heen een versiering werd ingelegd, van verschillende kleuren paarlmoer. Dat was een uiterst precies werkje. Toen de Maestro zag, hoe fijntjes Marco een paar roosjes had gevormd en zo nauwkeurig had ingelegd, dat het met de hand niet was te voelen, gaf hij zijn leerling lof, waarmede hij anders uiterst karig was.
De enigszins stille en stroeve Francesco Stradivarius had in het grote atelier de leiding van de dagelijkse werkzaamheden. Hij was zelf een begenadigd vioolbouwer waar het precisie en afwerking betrof, echter zonder de gevoelvolle kunstzin van zijn beroemde vader. Francesco kon een boven- of een onderblad van een gelijk laagje hout ontdoen tot in gedeelten van millimeters. Een kam, een snarenhouder of een tap, die uit zijn handen kwam, was een toonbeeld van nauwkeurigheid. Alles paste zelfs zó, dat een viool in elkaar kon worden gezet en de delen bijeen bleven, zonder dat er een lijmpot aan te pas kwam.
Menigmaal toonde Francesco dat aan Marco, die zijn ogen uitkeek en nog meer ijver aan de dag legde dan hij al deed. De jongen was zeldzaam leergierig. Hij was ook heel erg behulpzaam en als de knecht Battista tezamen met Anna Maria het grote atelier ging opruimen of schoonmaken, dan bood Marco altijd zijn hulp aan, hetgeen natuurlijk graag werd aangenomen.
Dat grote atelier, waar zoveel kostbare instrumenten werden gemaakt, was doorgaans een toonbeeld van orde en netheid. Het was een gebiedende eis van de oude Maestro, dat alle gereedschap op tafels werd gelegd waarover een groen laken was gespreid. Alles op zijn plaats, zodat alles dadelijk was te vinden. Spanen, fijn zaagsel of stof werden terstond weggeveegd.
Op een enorm fornuis stonden smeltkroezen, retorten en flessen met allerlei inhoud. In een muurkast lagen, achter glas geborgen, alle mogelijke soorten hars, dozen met geheimzin- | |
| |
nige poeders, zalven en petten met goud-en gele olie. Uit al deze grondstoffen brouwde de meester zelf de geheimzinnige vernissen, waarvan de werking een zo grote invloed had op de kwaliteit van de nobele violen, en die door de eeuwen hun werking zouden behouden.
De zoon Omobono verzorgde voornamelijk de aankoop en het onderhoud van de zeer uitgezochte houtsoorten, die geschikt waren om bij de bouw van de violen te worden gebruikt. Overwegend was het ahornen dennehout. Omobono trok hier en daar de bossen in om geschikte bomen te ontdekken. Alle hout was hier nog lang geen timmerhout. Ook kwam het voor, dat hij zeer oude, zware balken kocht uit huizen of torens, waar een of ander moest worden vernieuwd. Hij had de gewoonte om er zijn oor tegen te leggen. Hout is een eigenaardige substantie, wil het goed zijn dan moet het leven. Omobono scheen een van die mensen te zijn, die dat met hand en oor konden constateren. Als het hout eenmaal was aangekocht, werd het nog jaren in de zon gelegd en dan veel later pas aan handige blokken gezaagd.
Marco leerde heel wat en iedere avond als hij op z'n bovenkamertje was en de blinden gesloten waren, dan zat hij in alle stilte alles nauwkeurig op te schrijven.
Stradivarius was bezig eigenhandig een gereedgekomen viool in elkaar te zetten. De meester was omringd door tangetjes en klemmetjes, hamertjes en vijltjes, terwijl een lijmpot op een testje stond te pruttelen. Marco gaf de gereedschapjes aan. Het was de eerste maal, dat hij een viool in elkaar zag zetten. Stradivarius gaf hem nu persoonlijk les.
‘En nu heb ik een apart karweitje voor je Marco,’ zei de Maestro. ‘Open die glazenkast eens, dan zie je een groene houten doos staan. Daar vind je een stapeltje gele kaartjes in en een houten stempel, dat ik zelf heb uitgesneden. Nu moet je op een der kaartjes het stempel afdrukken. Daarop is te lezen, de naam van deze goede stad, mijn naam en de woorden ‘faciebat anno.’ Daarachter schilder je keurig netjes het jaartal. Je tekent uitstekend, dus zul je die paar letters ook wel netjes kunnen zetten. Ga daar maar zitten.’
Marco voldeed heel zorgvuldig aan de opdracht en toen hij even later de drukproef aan Stradivarius liet zien, was deze heel tevreden. ‘Deze kaartjes plak ik binnen in mijn violen,’ sprak de meester. ‘Het is mijn garantie voor echtheid, dat de viool werkelijk door mij is vervaardigd.’ Iedere viool wordt in een register genoteerd. Ik houd aantekening van alle violen die ik in mijn leven heb gemaakt, met alle bijzonderheden en de tekeningen van de modellen waarnaar ze gemaakt zijn.’
‘Ikke heb wel eens gehoord, dat u hebben geheimen,’ was Marco zo vrij om te zeggen. ‘Als u er niet meer zijn, niemand kan dan deze violen maken?’
Stradivarius lachte eens hartelijk: ‘Je bedoelt het geheim volgens welke ik mijn violen maak? Ik zal je eens wat vertellen Marco. Reeds zestig jaar maak ik zelf- | |
| |
standig violen. In Nicolo Amati had ik een uitstekende leermeester. Steeds heb ik echter gezocht naar middelen om een volmaakt toon-ideaal te bereiken. Altijd heb ik getracht verbeteringen aan te brengen en in de loop van de jaren is het bewijs geleverd, dat mijn instrumenten steeds beter zijn geworden. Mijn geheimen, dat zijn de modellen, tekeningen en notities waar alles in te vinden is, van het gebruikte hout, de bewerking er van, tot het afwerken van de viool toe. Natuurlijk ben ik er erg zuinig op en heb ik dat alles goed verstopt. Kijk maar eens.’
De Maestro stond op en nam uit zijn vest een eigenaardige sleutel waarmede hij een deur opende die op een kast geleek. De kast was echter leeg! Lachend stak Stradivarius zijn hand in de kast en morrelde even aan de rechterzij wand. Een licht geruis ontstond en er zakte een tweede kast naar beneden. Marco stond met grote ogen toe te zien. De grote vioolbouwer nam nu een andere sleutel en opende de kast. Stapels papieren en boeken, keurig gerangschikt, werden zichtbaar.
‘Ziedaar mijn geheimen jongeman, maar nu moet je niet denken, dat het alles is. De natuur en haar produkten spelen een grote rol bij het bouwen van mijn violen. Zo is het met de vernissen, die ik gebruik, en de manier waarop die worden aangebracht. Een beetje te dun of te week, dan krijgt de viool een voze toon, een beetje te dik en de toon wordt hard. Je ziet dat er nog al wat komt kijken.’ Terwijl de meester de kast weer sloot en dus met zijn rug naar de jongen stond toegekeerd, veranderde deze helemaal. Zijn ogen werden hard en wreed en zijn hele wezen drukte begeerte uit, om de inhoud van de kast te willen grijpen.
‘Zie zo, en nu kun je me straks helpen om nieuwe vernis aan te maken. In die pot waar nummer drie op staat zit nog een beetje, je kunt beginnen met dat eens duchtig om te roeren, zodat de massa weer gelijk vloeibaar is.’ Stradivarius verwijderde zich even en met koortsachtige haast goot Marco een beetje vernis in een kleine porseleinen zalfpot, die hij stevigsloot en in z'n zak stak.
Toen de volgende dag de knecht van de schipper van Piacenza een paar blokken perehout aan het atelier van Stradivarius kwam bezorgen, wierpen Marco en hij elkaar een veelbetekenende blik toe.
Bij het vertrek stopte Marco de man een pakje in de hand.
De stad Piacenza ligt 60 km ten westen van Cremona, eveneens aan de rivier de Po. Destijds was het een bekend knooppunt in het Toscaanse land, waar vele wegen samenkwamen, die het verkeer in de Po-vlakte mogelijk maakten voor reizigers, die van karos of wagen gebruik maakten. Dit was een van de redenen, waarom Piacenza rijk was aan hotels en stalhouderijen. Lange reizen vorderden in die dagen veel tijd en waar de paarden zo nu en dan een flinke rust moesten genieter, brachten de reizigers die dagen in een Albergo door om het er eens goed van te nemen en daarna uitgerust de reis weer te vervolgen. Evenals andere aan de rivier gelegen steden, had Piacenza een grote kade, waaraan de barken van de rivier,
| |
| |
schippers meerden, waar gelost en geladen werd, hetgeen een hele drukte voor de stad met zich meebracht. Het gevolg van een en ander was, dat er altijd veel vreemdelingen in Piacenza waren, die men er gaarne zag, want er werd flink aan verdiend.
Zo gebeurde het, dat een fraaie karos bespannen met twee uitstekende paarden voorreed bij de Albergo ‘Luna Rossa.’ Het was een deftige bedoening en de herbergier Giovanni ging persoonlijk naar buiten om de voorname gasten te begroeten, terwijl de stalknecht met de donker-gekleurde koetsier karos en paarden naar de stal brachten.
Onder een hele reeks diepe buigingen van Giovanni vertelde een van de heren, dat dit de koets was van le Comte de Tours, een van de oudste geslachten uit de Franse adel. Monsieur le Comte dan, was vergezeld van zijn secretaris, zijn lijfarts, een valet de chambre en zijn Algerijnse koetsier, die tevens als lijfwacht dienst deed. Monsieur le Comte wenste drie kamers, een heel grote voor zichzelf, die meteen als ontvangkamer dienst kon doen, een kamer die door de lijfarts en de secretaris zou worden gebruikt en nog een voor de valet de chambre en de koetsier. De kamers moesten naast elkaar liggen, liefst met tussendeuren, Monsieur le Comte had belangrijke zaken te regelen en dat diende volkomen ongestoord te kunnen geschieden.
‘Si, si Signore,’ verzekerde Giovanni met nadruk. ‘Ik heb uitstekende kamers voor u. Ge krijgt de gehele eerste verdieping. Niemand zal u storen, zelfs geen muisje. Monsieur zal hier met veel genoegen zijn, en.... heerlijk eten. Mijn keuken staat wijd en zijd bekend om haar heerlijke schotels, en mijn kelder bevat de beste wijnen.’
‘Het is goed, het is goed,’ brak de secretaris af. ‘Laat deze koffers zo spoedig mogelijk boven brengen. Er dient heel voorzichtig mee te worden omgesprongen.’
Des avonds zat de Comte de Tours in hemdsmouwen tezamen met zijn getrouwen in zijn grote kamer. Er brandde een vuurtje in de haard; op de tafel stonden, behalve een stel flakkerende kaarsen, verschillende flessen wijn, waarvan de heren zich vlot bedienden en er hing een dikke walm van de pijpen en Algerijnse sigaretten, die er werden gerookt.
De heren waren in de beste stemming; Monsieur le Comte had het woord en grinnikte: ‘Daar zitten we dan brave makkers, Monsieur le Comte de Tours, die bij de gendarmes in Marseille beter bekend is als Jean Padoux, de zwendelaar, die de gevangenis van binnen uitstekend kent, mijn secretaris Monsieur Renard, beter bekend als Linke Louis de insluiper, mijn lijfarts en alchimist Monsieur Goulard, valse munter en schriftvervalser eerste klasse, in zijn fatsoenlijke dagen was hij een uitstekend apotheker en chemicus, dan mijn geëerde valet de chambre Jean, die zich kan opvouwen en desnoods door een lampeglas kruipen, waarmede hij de naam Le Serpent volkomen heeft verdiend; voor hem kan geen enkele deur gesloten blijven. Natuurlijk zal ik ons bruine gevaar Ali Barouda niet vergeten te noemen, die zo vaardig met mes en pistool kan omgaan, dat hij de naam ‘de Bloedvlek’ met ere mag dragen. Ha, ha.... Als de gendarmerie van Marseille hier was, zouden ze veel belangstelling voor ons tonen. Maar.... Marseille is heel ver weg. Ge weet allen waarvoor we ons hier in dit nare land van macaroni en olijfolie bevinden en dat we moeten slagen. Van onze hele laatste buit zijn nog ongeveer achthonderd dukaten over, een schone som waar we nog een poosje de gebraden haan van kunnen uithangen, doch als ik bij mijn opdrachtgevers kan aankomen en de geheimen van die ellendige Stradivarius op tafel kan leggen, dan zullen we zoveel geld krijgen mijne heren, dat ge er van duizelt. En nu Goulard, gij zijt het intellect van de troep, wat denkt gij van de te ondernemen stappen?’
Goulard kuchte eens en zei dan: ‘Ge weet hoe ons plan is ontstaan. Ik heb in de gevangenis kennis gemaakt met die Italiaan, die een poosje knecht was bij
| |
| |
Stradivarius. De man was een boerenjongen uit die streek en nog al een beetje dom. In de vele uren, die we werkeloos in de cel doorbrachten, vertelde hij mij wel zoveel, dat we tot ons plan kwamen om de geheimen van Stradivarius te pakken te krijgen. Ge weet, dat ik Luigi Moretti, die wij beter kennen als ‘het Kind’ voorzien heb van fraaie papieren van de bisschop van Nancy, met handtekening en zegels, die zijn Hoogeerwaarde zelf niet beter kan vervaardigen. Het is om je een stuip te lachen, ‘het Kind’ is omgedoopt in Marcel Desplantes, oud achttien jaar, zoon van vermogende ouders, kunstzinnig en bekwaam houtbewerker, die violen wil gaan bouwen. Wat een bof, dat die jongen er met zijn bijna dertig jaar zo jong en onschuldig uitziet. Een nog grotere bof is, dat hij vloeiend Frans spreekt. Hij zal zijn rol meesterlijk weten te spelen. Ik hoor al hoe hij zijn moedertaal, het Italiaans, stottert en stamelt, en niemand er erginheeft, dat hij een pure Italiaan is, die alles verstaat.’
Jean Padoux merkte op: ‘Maar intussen weten we nog helemaal niet, of ‘het Kind’ bij die Stradivarius terecht is gekomen. Misschien heeft hij een of andere streek uitgehaald, zodat hij ergens in de petoet zit.’
Goulard vervolgde: ‘We zullen het gauw genoeg weten. Een knecht van schipper Enrico, die veel naar Cremona vaart zal er ons bericht van brengen.’
‘Wat voor een knecht!’ stoof Padoux op. ‘Heb jij de hele wereld al op de hoogte gebracht van onze plannen? Straks pakken de carabinieri ons al op voordat we een sleutel in een slot hebben gestoken!’
‘Kalm aan Jean, voor zo stom moet je mij niet aanzien. Die knecht Guiseppe is er doodsbenauwd voor, dat ‘het Kind’ of ik hier zullen vertellen, dat hij in de gevangenis heeft gezeten. Die houdt zijn mond wel potdicht. Bovendien hebben we hem even verteld, dat onze vriend Ali in de buurt is, wiens mes nog wel eens uit kan glijden.’ De grinnikende Algerijn trok zijn gevaarlijke stiletto te voorschijn en streek liefkozend met zijn duim langs het vlijmscherpe lemmet. ‘Dus het wachten is op bericht van Guiseppe?’ wilde Padoux weten. Goulard
| |
| |
knikte: ‘We zullen morgen wel eens poolshoogte gaan nemen aan de kade.’ ‘Nu, dan zullen we het buigende knipmes van een hotelier nog maar een paar flessen boven laten brengen,’ stelde Padoux voor.’ ‘Ali, ga jij hem dat eens even zeggen, en dan let je zo nu en dan op, of we hier niet beluisterd worden. Nieuwsgierigheid kunnen we in onze zaken niet hebben.’
Er waren reeds vier dagen verstreken, zonder dat de samenzweerders enig bericht uit Cremona hadden vernomen. Ze hadden zelfs het plan al opgevat om Le Serpent er te paard naar toe te sturen, om eens te verkennen, wat er van ‘het Kind’ was geworden.
Giovanni had juist het diner voor de heren boven laten brengen en kwam, zoals hij altijd deed, zich persoonlijk overtuigen, of alles in orde was. Dat moest je nu eenmaal wel doen als er zulke voorname gasten in het hotel waren. Nadat hij was verdwenen werd er al spoedig weer geklopt en was het de huisknecht, met de boodschap, dat er iemand was, die een pakje voor Monsieur Goulard kwam brengen en dit persoonlijk wenste te overhandigen.
‘Laat de man bover komen,’ besliste Goulard, nadat hij had uitgehoord, hoe de bewuste man er uitzag. Het moest Guiseppe zijn.
‘Voor alle zekerheid ga jij op de gang om te zien of er niets achter steekt Ali!’ zei Padoux. De Algerijn stak zijn gevaarlijke mes in z'n linkermouw en trok een onheilspellend gezicht toen hij door de tussendeur verdween. Zo zou hij uit de andere kamer achter de bezoeker kunnen komen, zonder dat deze het bemerkte. Als er onraad was, zouden er doden vallen, dat was Ali aan te zien.
Op een schuchter kloppen riep Goulard: ‘Binnen!’ Zachtjes werd de deur open gedaan. De handen van de mannen die aan tafel zaten gleden naar hun pistolen die ze in de gordel droegen. ‘Zo, Guiseppe!’ ried Goulard bijna verheugd uit. ‘Kom binnen man en ga zitten. Dit zijn allemaal goede vrinden. Zeg maar wat je op je hart hebt, dan zal ik je een fiks glas wijn inschenken.’ Guiseppe keek van de een naar de ander en ging toen zitten. De anderen knikten even en staarden naar de schippersknecht terwijl ze afwachtten wat Goulard verder zou zeggen.
‘Ik kom juist uit Cremona,’ zei Guiseppe. ‘We hebben veel tegenwind gehad, daarom duurde de reis extra lang. Alles wat ik voor u heb is een pakje en een brief.’
‘Geef maar hier, vrind!’ zei Goulard gretig en hij pakte een en ander aan. ‘Je hebt dus je oude vriend gezien en gesproken, hè? Nou hij zal daar bij die oude fidelaar wel beter zitten dan in de gevangenis van Genua. Daar kun jij ook over meepraten hè, Guiseppe?’ Guiseppe knikte en keek verschrikt naar de andere mannen. ‘Geneer je niet jongen,’ lachte Padoux. ‘Wij zijn daar allemaal een tijd lang vaste klanten geweest. Nu zijn we in de adel gegaan, en dat bevalt ons beter. Wat jou Goulard?’
Deze ging er niet op in en zei tot de schippersknecht: ‘Als ik jou morgenochtend een brief breng op je schip, dan zorg jij er voor, dat ‘het Kind’ die zo gauw mogelijk in handen krijgt, hè?’
Guiseppe knikte en stond op om te vertrekken, hij voelde zich zichtbaar niets op z'n gemak.
‘Hier heb je drie dukaten,’ zei Padoux. Guiseppe stak ze vlug op zak. Op dat moment kwam Ali weer binnen en hij keek de schippersknecht zo doordringend met z'n bloeddooraderde ogen aan, dat deze een pas achteruit week.
‘Dat is onze goede vriend Ali,’ grinnikte Goulard. ‘Hij is zogezegd onze gewapende macht, voor aanval en verdediging. Hij is ook ons gerecht bij tijd en wijle en het is vreemd, dat de mensen die hij veroordeelt altijd spoorloos verdwijnen. Gewoonlijk met een gaatje in hun rug. Vooral mensen die onze bevelen niet opvolgen, ondervinden dat nog al gauw.’
Guiseppe maakte de indruk, dat hij doodsbang was en riep uit: ‘Ik zal niet vergeten de brief direct te brengen en er voor zorgen, dat niemand het ziet.’
| |
| |
Goulard die de brief van ‘het Kind’ eerst zelf had gelezen, las deze nu hardop voor: Deze brief wordt jullie door Guiseppe gebracht. Ik heb hem goed onder druk gezet, hij is doodsbang, dat het zal uitkomen, wat hij allemaal in Genua heeft uitgespookt. Hij komt wel meer bij Stradivarius om hout of andere zaken te brengen, die de schipper meebrengt. Zoals afgesproken ben ik hier in huis gekomen door een padre van het klooster. Hij was weg van de mooie papieren die ik had, het ging allemaal van een leien dakje. Stradivarius is nog een flinke kerel al is hij negentig jaar, de beide zoons, die hier in huis zijn kunnen ook best meedoen. Verder zijn er een paar vrouwen waar we geen rekening mee behoeven te houden. Er is ook een hond en die is niet mis. Ik heb er voor gezorgd om goede vrienden met hem te worden, maar voor vreemden is het een tijger. Als de slag hier geslagen moet worden, zal ik er wel iets op vinden. Ik ben al heel wat te weten gekomen. Natuurlijk zijn er geheimen waar Stradivarius of de anderen niet mee te koop lopen. Het zijn de tekeningen en notities, vele boeken vol, die in een geheime kast gesloten zijn. Deze kast is leeg als je hem opendoet, maar dan zit ergens in een zijwand een handgreep of zoiets en die laat een tweede kast zakken. Ik heb nog geen gelegenheid gehad om het beter te onderzoeken, maar zal mijn best doen. Het zal nodig zijn, dat jullie hier naar toekomt en de beste dag is drie weken na de dagtekening van deze brief. In die tijd vaart Guiseppe nog tweemaal heen en weer en kan berichten meenemen. Hierbij zend ik een geel kaartje dat Stradivarius in zijn violen plakt als garantie voor echtheid. Goulard kan het stempel vast uil hout snijden en zien, dat hij aan het goede papier komt. Dan stuur ik ook nog wat houtsoorten en een beetje vernis. Goulard kan er zijn best eens op doen, om te zien hoe het is samengesteld. Misschien is dat een belangrijk deel van het geheim. Ik verwacht zo spoedig mogelijk duidelijk
antwoord. We moeten de inhoud van die kast hebben en de samenstelling van het vernis, dan maken wij onze eigen Stradivarius-violen en verkopen ze bij dozijnen overal naar toe. Allemaal de groeten van ‘het Kind’.’
‘Tjonge, die knaap kun je om een boodschap sturen. Maar hoe knappen we dat zaakje handig op, zonder veel risico?’ riep Padoux.
‘Het wordt een gewoon inbraakje,’ meende Le Serpent. ‘Hoogstens komen er een paar eindjes touw aan te pas om de mensen even te binden en een propje in de mond om ze te laten zwijgen. In die tijd halen wij die kast leeg, al moeten we het hele huis ook afbreken. Dan die jengelende violentroep en die kleverige rommel die jullie het kostbare vernis noemen in de koets, de zweep over de paarden en weg.... naar de milde gevers van de centen!’
‘We zullen er nog wel een nachtje over slapen,’ vond Linke Louis.
‘Ik schrijf in ieder geval, dat we er over drie weken zijn,’ zei Goulard. ‘En ik zal er ook inzetten, dat we een dag van te voren een bezoek zullen brengen als de Comte de Tours met zijn gevolg, die er prijs op stellen eens met de grote Stradivarius kennis te maken.’
‘Uitstekend!’ viel Padoux in. ‘Op die manier zijn we daar dan allemaal met de koets.’
Nadat de volgende morgen Goulard de brief aan Guiseppe had gegeven, die hem direct aan ‘het Kind’ zou ter hand stellen, zo gauw hij weer in Cremona was, veranderde de salon van de Comte de Tours in een soort laboratorium. Uit een van de koffers had Goulard potjes, retorten en een kleine smeltkroes gehaald. De hele kamer was vol van geuren.
‘Je vergaat hier boven van de stank die jij maakt,’ mopperde Padoux. ‘Wat moet die macaronikop van een Giovanni daar wel van denken?’
Goulard lachte eens: ‘Vergeet niet mijnheer de graaf, dat ik uw lijfarts ben, en nu gij een lichte aanval van astma hebt, brouw ik het enige geneesmiddel, dat redding kan brengen. De dokters en de apothekers van Piacenza vertrouw ik dat niet toe. Het is dan ook de reden, dat wij onze maaltijden voortaan in mijn kamer gebruiken. Dan steken de olijfolieslikkers hun neus ook niet in ons laboratorium.’ Padoux grinnikte: ‘Jij bent een slimme vogel Goulard, ik zal zo nu en dan maar eens doen, of ik de kinkhoest heb.’
| |
| |
Naar mate de dagen verstreken, was Goulard er helemaal niet van overtuigd, dat het hem langs chemische weg zou gelukken het geheim van het vernis te ontdekken. Wel kon hij een nagemaakt exemplaar tonen van de houten stempel met het merk van Stradivarius; het was zo precies nagebootst, dat er geen verschil met het echte was te zien.
‘Daar alleen worden we rijk mee!’ riep Padoux. ‘Als we een beetje goede vioolmaker op de kop tikken en we plakken die dingen er in voordat de viool dicht gelijmd wordt, verkopen we elke viool voor een echte Stradivarius.’ Goulard knipoogde eens, deze mannen wisten overal iets uit te slaan, al konden hun praktijken dan ook nooit het daglicht verdragen.
Als de klokken van de grote Torazza negen dreunende slagen over Cremona lieten galmen, was het in huize Stradivarius tijd om naar bed te gaan. De slaapvertrekken waren allemaal op de bovenverdieping gelegen, en op een tweede verdieping huisden Marco en Battista de knecht. De laatste was een echte slaapmachine, die al sliep op het moment, dat hij in zijn bed rolde. Op de kamer van Marco brandde de kaars soms nog lange tijd. Nadat Francesco en Omobono de buitendeuren hadden gesloten, maakte de vader altijd nog een rondgang door het huis om te zien, of alles netjes en in orde was. Gewoonlijk bleef hij dan nog enige tijd in het atelier, dat hem zeer dierbaar was. Daar lag toch eigenlijk zijn hele leven. Als alles stil was, ging de oude meester naar boven, vergezeld van Diablo, die voor de nacht zijn plaats innam voor de deur van de kamer waar de grote vioolbouwer sliep. Voor het raam van deze slaapkamer was een klein balkon, zoals dat bij de meeste huizen in Italië het geval is. Voordat hij de blinden sloot, trad Stradivarius altijd enige ogenblikken naar buiten en staarde even over erf en tuin.
Het sluiten van de balkondeur maakte altijd enig gerucht, en op een avond, kort nadat dat geluid had geklonken,
daalde er een donkere gedaante langs een touw uit de dakgoot, om op het balkon terecht te komen. Katachtig waren de bewegingen van de gedaante en alles ging volkomen geruisloos. Ergens viel een kleine lichtstraal door de blinden. De schim klom op een zijkant van het balkonhek, en kon toen juist naar binnen gluren. De manier waarop de gedaante zich in evenwicht wist te houden, wees er op, dat daar een uitstekend akrobaat aan het werk moest zijn.
Na enige tijd siste de gedaante zacht: ‘Zo, leg je daar je sleutels neer. Bij je horloge en je bril. En wat is dat? Een pistool? Zo ouwe jongen, dat had ik niet gedacht. In jouw schrandere kop spookt dus ook de mening rond, dat er wel eens onraad kan zijn. Nu enfin, ik weet nu waar ik de sleutels weg moet halen, als het zover is. Kom, nu zal ik nog eens proberen om door de keuken naar binnen te komen.’
Zo stil als hij gekomen was, gleed de gedaante over de rand van het balkon en belandde achter het huis. Ja.... het kleine bovenraam van de keuken- | |
| |
deur stond open. Een sprongetje op de vensterbank ernaast was voldoende om met één hand het kozijn boven de deur te grijpen. Nu volgde een akrobatische toer, die in een circus zeker luide zou worden toegejuicht. Alsof het lichaam geen gewicht had, werd het als het ware door het bovenlicht geschoven. Daar stond de gedaante op de keukenvloer. Met een lichte handbeweging ging de schuif geruisloos van de keukendeur. Ziezo, de weg om te vluchten was open, als het eens nodig mocht blijken.
Op de tast volgden stappen door de keuken. Zonder enig gerucht ging de binnendeur open. Een stuk gang, en dan werd de deur van het atelier geopend. Het fornuis brandde nog zacht. Een spaantje hout vlamde op en een kaars werd aangestoken. Spookachtig vielen flauwe schaduwen in het rond. Bij de geheime kast haalde de gedaante een voorwerpje uit zijn zak en probeerde dat vele malen op het slot. Met een gesmoorde verwensing werden de pogingen ten slotte gestaakt. Het slot wilde niet open. Wat was dat? Voetstappen op de trap? De gedaante greep een grote scherpe bijtel van een der werkbanken en liep naar de deur, waar hij het oor luisterend tegen aanlegde. Een licht gesnuffel werd gehoord. De gedaante opende zachtjes de deur en legde zijn hand op een grote hondekop, fluisterend bevelend: ‘Naar boven Diablo, naar de baas.’ De hond gehoorzaamde onmiddellijk en de trap kraakte licht onder zijn zware gewicht. Als een schim verdween het sprekende spook weer in de keuken, en als iemand het had kunnen zien, zweefde hij het volgende ogenblik weer aan het lange touw, om de dakgoot te bereiken. Op z'n kamertje aangekomen, schuurde Marco nog geruime tijd aan een steeksleutel van bijzondere vorm. Dan kwam er nog een klein vijltje aan te pas, en ging hij naar bed, mompelend: ‘Morgen maar weer proberen.’
Stormwind waaide over de gehele Po-vlakte. De rivier was veranderd in een woeste stroom, waarvan de wilde golven venijnige, witte koppen droegen. De regen viel met bakken uit de hemel, en dat kon in deze streek nog een hele tijd duren. In de hele stad Cremona was niemand op straat te zien. Eén man waagde het echter de Piazza Dominico over te steken, behoedzaam stappend om de grote plassen te vermijden en van boven gedekt door een enorme paraplui, die hij echter met beide handen extra stijf moest vasthouden, om te voorkomen, dat het nuttige voorwerp naar de hemel zou worden gevoerd door de sterke wind. Mopperend liet de man de klopper vallen op de deur van het Stradivariushuis. Het raampje in de deur ging open en een vrouwenhoofd verscheen, de man riep: ‘In vredesnaam, Signora Catherina, laat me even binnen, een mens zou hier wegspoelen van al dat water.’
Snel ging de deur open en de dochter van de vioolbouwer zei: ‘Kom binnen, Signor Paoli, wat is de reden, dat ge in dit slechte weer uw veilige hotel verlaat?’ De man zette zijn doornatte paraplu in een daarvoor bestemde stenen goot, en terwijl hij de vrouw naar binnen volgde, verklaarde hij: ‘Sinds gisteren heb ik zeer voorname gasten van Franse adel. Le Comte de Tours met een gevolg. Ze zijn op doorreis naar Verona, doch in dit beestenweer is het reizen onmogelijk. De gasten, die reeds lang onderweg zijn, vervelen zich hier in Cremona, hetgeen niet te verwonderen is, want er is niets te koop voor mensen, die gewend zijn zich aan de Europese hoven te bewegen. De secretaris van de graaf vroeg mij, of er geen plaatselijke bezienswaardigheden waren, musea of dergelijke. Nu die hebben we hier niet. Toen noemde ik de naam van uw vader en terstond waren de gasten hevig belangstellend. Zij schijnen echte muziekliefhebbers en de graaf is een persoonlijke vriend van onze grote violist Corelli, die ook een instrument van uw vader bespeelt. Waar ik het mijn gasten naar de zin moet maken, heb ik beloofd persoonlijk naar uw vader te gaan om te vragen, of een bezoek door de graaf en zijn lijfarts, mogelijk ook de secretaris in de middag gebracht kan worden.’
‘Zet u even,’ zei Catharina. ‘Ik zal het vader vragen.’
| |
| |
‘Zeg hem ook vooral,’ drong Signor Paoli aan, ‘dat het lang niet uitgesloten is, dat ze een of meer instrumenten kopen of bestellen. Ze zijn uit de zeer grote wereld, vergeet dat niet. En mocht het zo zijn, laat uw vader dan enige procenten voor mij reserveren. De ene dienst is de andere waard nietwaar?’
Catharina knikte lachend en verdween naar het atelier. Ze kwam met haar vader terug, die lachend zei: ‘Laat uw graaf maar komen Paoli, ik zal hem violen laten zien en horen zoveel hij wil. Mocht hij willen kopen, nu dan zal ik u niet vergeten.’ Die middag reed de fraaie karos voor en le Comte de Tours stapte snel naar binnen, gevolgd door lijfarts en secretaris, welke laatste de koetsier opdracht gaf, om over ongeveer anderhalf uur terug te komen. De donkere koetsier knikte en gaf zonder dat iemand het kon zien een zeer gemeenzaam knipoogje aan de deftige secretaris.
Met veel hoffelijkheid werden de zwierig geklede hoge gasten in de huiskamer ontvangen en daar door de grijze Maestro begroet. Een glas uitgezochte fonkelende wijn werd geschonken en al spoedig was er een vlot gesprek gaande waarbij bleek, dat vooral de lijfarts uitstekend met muziek en instrumenten op de hoogte was. ‘Machtig interessant,’ merkte Monsieur le Comte op. ‘Maar zal het ons ook vergund zijn een blik te werpen in het paradijs van de vioolmakers? Ik meen het atelier, waar al uw beroemde violen tot stand komen?’
‘Vanzelfsprekend heer Graaf,’ zei Stradivarius en hij ging het gezelschap voor. Omobono en Francesco zaten ieder aan een werktafel en werden voorgesteld. Marco zat aan een andere tafel en toen Stradivarius hem voorstelde met een: ‘En dit, mijne Heren, is een verrassing voor u. Mijn leerling Marco is namelijk een landgenoot van u.’ Hetgeen er nu allemaal werd geveinsd zou niet door beroepstoneelspelers kunnen worden verbeterd. ‘Laat jij nu de heer Graaf met zijn gevolg nu alles maar eens zien Marco,’ vond Stradivarius. ‘Het zal hun aangenaam zijn om hun landstaal te kunnen spreken.’ Een waterval van rad Frans,
| |
| |
doorspekt met hele zinnen in dialect en jargon ratelde door het atelier. Iedereen sprak tegelijk, hetgeen zo verwarrend werkte, dat Stradivarius lachend opmerkee: ‘Hier schiet mijn beetje Frans volkomen te kort, ik kan u niet volgen, doch gaat uw gang.’
Toen er weer aanstalten werden gemaakt om in de huiskamer nog een glas tot afscheid te drinken, waren er tussen de bezoekers en de leerling al heel wat woorden gewisseld, die goed waren begrepen. Bovendien was aan de lijfarts nog een briefje in handen gespeeld.
Bij het heengaan zei de graaf nog tegen Marco: ‘Ziehier jongeman, daar is een dukaat voor u. Ge hebt ons alles goed uitgelegd, doch als ik u weer eens ontmoet, hoop ik, dat ge in staat zult zijn om even goede violen te bouwen als uw beroemde leermeester Antonio Stradivarius. Ziet, dat ge achter zijn geheimen komt.’
Schaterend van de lach ging het hele gezelschap naar de huiskamer.
Pikdonker was het en de wind gierde rond de huizen. Overal waren de lichten reeds gedoofd en schijnbaar was heel Cremona in diepe rust. Behalve bij een tuinmuur achter de Piazza Dominico, waar een viertal mannen zich tegenaan drukten.
‘Die ellendige muur is voorzien van glasscherven,’ bromde een man die een poging had gedaan er over te klimmen, nadat een van de anderen hem omhoog had getild. ‘Geef me die oude zakken, ik zal het glas zoveel mogelijk wegbreken, zodat we er over kunnen komen.’ Hij klauterde weer naar boven, was even bezig en fluisterde dan: ‘Kom maar. Laat Ali jullie even helpen, dan maak ik hier het touw vast, zodat westraks van de binnenkant af gemakkelijker over kunnen klimmen.’ In alle stilte hadden de mannen spoedig de andere kant van de muur bereikt. Een zacht sissen bewees, dat er iemand op ze wachtte. Een gedaante kwam achter een houtstapel weg: ‘Kom hier opaan.’
Even later waren de mannen in gesprek. ‘Goulard is in het hotel gebleven en houdt de kamers op slot,’ legde Padoux uit. ‘Hij kan ons aan de achterzijde binnenlaten, zonder dat iemand het bemerkt. We hebben zakken meegebracht om de buit in te doen. Ali helpt jou om die zakken naar het schip van Giuseppe te dragen en komt dan naar het hotel terug, waar hij tot morgenochtend bij de paarden blijft. We vertrekken voor dag en dauw. Guiseppe kan jou ook zo lang aan boord verbergen. Morgen vertrekken ze weer naar Piacenza en daar vind jij ons in de Albergo ‘Luna Rossa’.
‘Goed,’ fluisterde ‘het Kind’, want dat was de gedaante. ‘Ik heb de keukendeur al geopend. Maak geen enkel gerucht, die hond is er aan gewend, dat ik des nachts wel eens rondspook, ik geef hem dan wel eens wat en zal hem daar nu ook mee stil houden.’
‘Niet goed, niet goed,’ bromde Ali. ‘Jij halen hond, ik maken dood, dat beter.’ ‘Staan jullie nou niet om die stomme hond te bekvechten,’ zei Linke Louis. ‘Kom we gaan er in en halen de buit.’
Alles verliep zonder dat er iets van de hond was te vernemen.
Ali stond met het mes in de hand achter de deur, terwijl le Serpent, die de beste vakman was, zijn krachten op het slot van de geheime kast probeerde. ‘Het gaat zo niet,’ mompelde hij, terwijl het zweet van zijn voorhoofd liep. ‘Ik moet er een klein breekijzertje tussen zetten. Als deze ellendige deur maar eenmaal open is, dan komt dat andere ding ook wel naar beneden.’
‘Kan het niet anders?’ vroeg Padoux. ‘Het zal een boel lawaai maken, en wie weet gaat die beroerde hond te keer.’
‘Het gebeurt!’ besliste Linke Louis. ‘We hebben maling aan die hond en aan de hele bende hier, desnoods brengen we ze allemaal om zeep.’
‘Zo?.... de hele stad op stelten zetten?.... en hoe wil meneer hier dan wegkomen? Het is hier geen Genua of Marseille. We kunnen niet anders weg dan met de wagen. Ik zie het al, we zijn juist ingestapt, of daar is een heel leger gendarmerie,’ brieste Padoux.
| |
| |
‘Geen gebekvecht!’ zei ‘het Kind’. ‘Ik zal naar boven gaan en de hond stil houden. Jean maakt die kast open, jullie gooit alles in de zakken, en dan er van door. Ali wacht buiten bij de muur op mij, en dan is het lopen geblazen. De rest volgens het door jullie gemaakte plan.’
‘Vooruit dan,’ bromde le Serpent, die zijn gereedschap al pakte.
Het Kind gleed de deur uit en was spoedig bij de hond, die al onrustig op het portaal stond te snuiven. Hij legde snel zijn hand op de hondekop en gaf hem met de andere hand een stukje vlees, juist op tijd om een diep gegrom te onderdrukken, dat reeds uit de hondekeel wilde opstijgen.
‘Braaf Diablo,’ fluisterde de jonge boef en hij drukte de hond tegen zich aan. De seconden die verliepen, schenen hem uren toe. Hij had steeds meer moeite om de hond, die nu duidelijk liet blijken onraad te bespeuren, rustig te houden. Ineens was er een harde klap hoorbaar, die door het hele huis dreunde. De hond rukte zich los en liet zich luid blaffend bijna van de trap vallen. Deuren vlogen open. Er werd luid op een hoorn geblazen en daar klonken een paar schoten. Het Kind realiseerde zich snel, dat dit alles in huis geschiedde. Daar ging de deur open van Stradivarius' kamer. Hij ving nog juist een glimp op van de hoog opgerichte gestalte van de grijsaard, en dan stortte hij zich de trap af. De deur van het atelier vloog open en vier mannen sprongen de gang op. Ali schoot de hond neer en het Kind moest over het gevelde dier heenspringen om de anderen te kunnen volgen. Het werd een wilde ren naar de tuinmuur, bemoeilijkt door twee zware zakken, die moesten worden getorst.
Deze mannen, wier leven uit misdaad had bestaan, waren niet voor een klein geruchtje vervaard. In een ogenblik waren ze over de muur en Ali zag nog kans om te schieten op iemand die uit een raam vuurde.
‘Vooruit, vlug wat!’ commandeerde Padoux. ‘Jullie naar de haven!’
Terwijl het Kind en Ali ieder met een zak voortrenden, hoorden ze hoe overal alarm werd gemaakt. Het Kind vergiste zich in een straat, en nu moesten ze een eind omlopen, om de haven te bereiken. Alarmhoorns klonken en daar luidde al een klok. ‘Gauw naar die boot,’ siste de Algerijn. Ze zetten er nog eens een snelle ren in en daardoor hadden ze er geen erg in, dat overal ramen werden geopend, en verbaasde ogen hen volgden. Iedereen was nu wel wakker in Cremona, en vele mannen waagden zich op straat om te vernemen, wat er eigenlijk aan de hand was.
Zo verging het ook Beniamino Foletta, een klerk aan het stadhuis en hij was het, die de twee mannen met de volle zakken rakelings langs zich zag draven. ‘Dat is niet in orde,’ mompelde hij bij zichzelf en opeen afstand volgde hij de mannen. Aan de haven gekomen, zag hij nog juist, dat de mannen aan boord sprongen van een bark, waar een derde man hen scheen te verwachten. Als bij toverslag waren ze verdwenen. ‘Het is de bark van Enrico,’ bromde Foletta. ‘Ik zal het aan de gendarmes gaan melden.’
In alle straten stonden nu mensen voor de deuren te praten. Men wist het al, er was ingebroken bij Stradivarius. Er werd zelfs verteld, dat men de Maestro had vermoord en ook een van zijn zoons. Voor het hotel ‘Toscane’ van Signor Paoli, stonden alle gasten, onder wie le Comte de Tours en zijn gevolg, in halve nachtkleding bijeengegroept. Een gendarme vertelde wat er gebeurd was en ieder sprak er schande van. Terwijl dit alles plaats vond, sloop een donkere figuur langs achterstraten naar de stal van het hotel en zocht een schuilplaats bij de paarden. Terwijl de gasten naar binnen gingen, luid klagend over het slechte volk, dat steeds maar weer z'n slag probeerde te slaan, stelde de Comte de Tours voor om nog een goed glas te drinken. ‘Morgen vroeg vertrekken wij naar Verona,’ merkte hij op, ‘en dan zullen de meesten uwer nog wel in diepe rust zijn.’
De gendarmerie die al druk aan het onderzoek bezig was, kwam ook aan het hotel, om Signor Paoli uit te vragen, wie zijn gasten waren, je kon nooit weten, wat daar onder zou schuilen. De officier vond alle gasten in de
| |
| |
conversatiezaal aan een glas wijn, en Signor Paoli verzekerde vol verontwaardiging, dat zijn gasten de gehele avond thuis en te bed geweest waren, tot het alarm was geslagen. ‘Het is een schande mijnheer, dat gij mij zulke vragen durft stellen.’
De Comte de Tours bemoeide zich er ook nog mede, en zei, zo Signor Paoli hem dat zou verzoeken, hij bereid was om in Verona bij de prefect een ernstige klacht in te dienen omtrent het slechte gedrag van de gendarmerie in Cremona. De officier verschoot van kleur en riep uit: ‘In vredesnaam, ik maak duizendmaal excuus edele heer. Het was slechts voor de vorm.’
‘In het vervolg zorgt ge maar voor een betere vorm!’ brieste de zo beledigde Comte de Tours, die echter tegelijkertijd naar buiten hadgekeken en zag, dat het daglicht spoedig zou aanbreken. Met een glimlach zei hij tot de anderen: ‘De dag zal spoedig aanbreken, en dan moeten wij vertrekken. Ik hoop zeer, dat ik op de terugreis hier in Cremona een betere nachtrust zal genieten.’ Begeleid door een buigende Signor Paoli ging het gezelschap naar de kamers, waar tevens de rekening tot volle tevredenheid van de hotelier werd betaald.
Hij hield ook persoonlijk toezicht toen de koffers naar beneden werden gebracht en boven op de koets geladen, waar de bruine koetsier, zichtbaar niet helemaal op zijn gemak, al op de bok zat. De paarden zetten aan en draafden de straat uit. Aan de andere kant van de Piazza Dominico stond de gendarmerie-officier met enige manschappen heftig te spreken. Toen de koets passeerde, presenteerde hij zijn sabel, zo keurig, of het saluut een vorst betrof.
Eerst heel ver buiten Cremona gelastte Padoux aan Ali, om de paarden wat kalmer te laten lopen, zo zouden de dieren binnen een half uur volkomen zijn uitgeput.
‘En dan met een grote boog om de stad heen in de richting Piacenza, begrepen?’
De heer Beniamino Foletta was zo vervuld met het grote nieuws dat hij had gezien en wilde daarvan zo met volle handen uitdelen aan ieder die hij maar tegenkwam, dat hij de eerste de beste Albergo binnenstapte om het te vertellen. De herbergiers hadden hun zaken geopend in de hoop een extra stuivertje te verdienen. Er werd druk gebruik van gemaakt, want de mensen waren wel een beetje angstig om deze nacht op straat te lopen. Je kon nooit weten hoeveel moordenaars er nog rondslopen. Het verhaal van Beniamino vond gretig aftrek, ieder bood hem een glas wijn aan, en naar mate hij meer wijn binnenkreeg, werd het verhaal verschrikkelijker. Met dat al vergat hij helemaal zijn plan om een en ander zo gauw mogelijk aan de gendarmerie te vertellen. Toen er dan eindelijk een gendarme de Albergo binnentrad om zich met een glas wijn te verkwikken, kreeg hij een verward verhaal te horen van mannen, die met een bebloed mes tussen de tanden op de bark van Enrico waren gesprongen. De
| |
| |
schipper hadden doorstoken en in het water geworpen en er toen met de bark van door waren gegaan.
‘Vent, je bent dronken,’ riep de gendarme uit, toen Beniamino het verhaal als waar bevestigde. ‘En toch is.... het zo.... hik!’ bracht de klerk moeizaam uit. ‘Ik.... zal met je.... hik.... meegaan en de bu, bu.... bark aanwijzen.’ Even later toen hij zag, dat niemand hem meer geloofde, sprong hij overeind en schreeuwde: ‘Ik zweer bij alles wat me lief is, dat ik de kerels aan boord zag springen, ze hadden zakken bij zich.’ Zijn drift maakte hem blijkbaar nuchter. ‘Mee naar de haven,’ beval de gendarme, en nu er een gewapende man meeging, vatte iedereen moed. Het werd een hele optocht, die in alle straten die ze passeerden groter werd.
Toen ze aan de Po kwamen, waren er vijf gendarmes bij elkaar en wel honderd nieuwsgierigen. Twee jongere gendarmes sprongen aan boord op hetzelfde ogenblik, dat schipper Enrico uit zijn kleine kajuit kwam om een akertje water te scheppen voor zijn ochtend-waspartij. De man zette grote ogen op toen de gendarmes hem ondervroegen, hij wist inderdaad van de prins geen kwaad en stond buitendien gunstig bekend.
‘Vraag het mijn knecht Guiseppe of die er iets van weet, ik heb zelfs geen geruchtje vernomen wat verdacht zou kunnen zijn.’
‘Waar vinden wij je knecht?’ vroegen de gendarmes.
‘Kom maar mee, hij slaapt in het vooronder,’ zei de schipper, die het schot van de ingang wegschoof en riep: ‘Hé, Guiseppe, kom er eens uit!’
De knecht verscheen uit het luik, hij uitte een luide schreeuwen werd doodsbleek, toen hij de gendarmes zag staan. ‘Ik heb niets gedaan, ik heb niets gedaan!’, schreeuwde hij, zonder dat er iets gezegd was, en gilde het uit: ‘Hij zit daar onder die zeilen, en de zakken liggen daar ook!’
Alle ogen vlogen naar de stapel zeildoek, die op het achterste deel van het schip lag. Er was een snelle beweging en het volgende ogenblik een plons, van iemand die in het water sprong, dan klonken er snelle zwemslagen.
‘De moordenaar is overboord gesprongen!’ werd opgewonden geschreeuwd. Een tweede plons werd gehoord. Enrico, de schipper, was de vluchteling nagesprongen. Zijn zwemslagen waren nog veel sneller dan die van de achtervolgde. ‘Voorzichtig Enrico!’ schreeuwde een gendarme, die met z'n geweer als een heel lange vinger naar de vluchteling wees en van plan scheen te zijn om te schieten. ‘Niet schieten!’ wist Enrico te schreeuwen. ‘Ik haal hem er uit.’ De schipper, die zwom als een otter en zo sterk was als een stier haalde de vluchteling zienderogen in. Nog enkele slagen en hij zou hem bereiken. Het Kind, ziende, dat hij de zwempartij zou verliezen dook onder, om zo te trachten te ontkomen aan de terrier die hem op de hielen zat. Het werd hem evenwel noodlottig, de schipper dook nog onder hem door, greep hem vast en snoerde hem de keel toe, zodat hij met een reeds half bewusteloze man boven kwam.
‘Hij heeft hem!’ werd er van het schip af geschreeuwd. Het kostte Enrico niet veel moeite om met zijn last terug te zwemmen, en vele behulpzame handen hesen hem aan boord.
Guiseppe stond reeds geboeid tussen de gendarmes, hij had al van allerlei verteld, en de mannen van de Wet wisten reeds heel wat. Het Kind, half versuft, werd ook geboeid en dan werd het een sensationele tocht door Cremona, waarbij de gehele bevolking op de been raakte. Beniamino Foletta liep als een groot triomfator aan het hoofd van de stoet en hield zeer gewichtig het toezicht opeen paar mannen, die de zakken droegen, welke het geheim van Stradivarius moesten bevatten.
Op het stadhuis waren alle hoogwaardigheidsbekleders aanwezig en een energieke officier had spoedig zoveel uit Guiseppe gehaald, dat men zeker wist, wie de daders van de overval waren, en waar men ze zou kunnen vinden. Het Kind was tot geen enkel woord te bewegen, laat staan een bekentenis.
‘Dit moet een verstokt misdadiger zijn, hoe jong of hij er ook nog uitziet,’ vond
| |
| |
de officier. Stradivarius was met zijn zoons ook ten stadhuize, de gestolen papieren en andere zaken werden nagezien en gesorteerd, en het bleek, dat er geen papieren werden vermist.
De jonge misdadiger werd voor Stradivarius geleid, die hem door half dicht geknepen ogen doordringend aankeek: ‘Ik zal jou eens wat zeggen jongen. Het leven is vol muziek, die edele en nobele gevoelens opwekt, en waar een warm mensenhart graag naar luistert. Eens zal alle muziek die jij hoort een schrijnend gevoel van schuld brengen, al ben je nu ook nog zo verdorven. Onthoud dat: op het ogenblik, dat je die schuld voelt, begint je bekering tot een beter mens.’
Een zeer snelle koets, getrokken door de beste paarden van Cremona vloog langs de weg naar Piacenza. De mensen bleven staan als de karos passeerde. Waar moest dat heen in zo'n waanzinnige draf? Een voor hen onbekende koetsier zat op de bok. Van de reizigers was niets te zien, de gordijntjes waren gesloten. Achter die gordijntjes zaten echter grimmige en machtige mannen. Officieren van de gendarmerie, die een gevaarlijk karweitje gingen opknappen. Ze waren tot de tanden gewapend, want ze wisten met wie ze te doen zouden krijgen. Bij de Albergo Luna Rossa hoorden ze van de stalknecht, dat le Comte de Tours juist weer was aangekomen. ‘Zie de paarden zijn nog bezweet,’ en hij toonde de dieren. Een van de officieren had de gendarmerie van Piacenza gewaarschuwd, en de knecht keek vreemd op, toen hij onder de hoede van een dezer mannen in de stal moest blijven.
Herbergier Giovanni en het verdere personeel was een zelfde lot beschoren, ze werden eenvoudig in een kamer onder toezicht gesteld. Dan slopen er een aantal mannen naar boven, het pistool in de vuist. Een der officieren luisterde aan de deur van de kamer van de vermeende graaf en hoorde luid lachen, terwijl een der kerels riep: ‘Jullie had dat gezicht van die officier moeten zien toen hij voor ons op de Piazza Dominico salueerde met zijn sabel! Het was gewoon om te gieren, zo'n stomme boerenkop. Enfin, die boot zal wel gauw aankomen, en dan halen we ‘het Kind’ met de koets af, de zakken in de koets en.... er vandoor. Mannen, wat zullen we die bende laten dokken voor het geheim van Stradivarius.... En dan te weten, dat de gendarmes ons met onderscheiding behandelden ha.... ha.... ha... . nergens hebben ze erg op, we zijn zo vrij als een vogeltje in de lucht....’ Deze zin werd niet beëindigd; de deur werd opengeworpen en de gendarmes sprongen de kamer in. Stoelen werden omgeworpen, pistolen afgevuurd en er ontstond een heftige worsteling. Flessen en glazen werden verbrijzeld, armen ontwricht er werd geschreeuwd en gekermd. Steeds meer gendarmes mengden zich in de strijd en ten slotte waren de misdadigers overmeesterd en geboeid.
Bebloed en met gescheurde kleren stonden ze naast elkaar, met knarsende tanden en woeste blikken.
‘Wat bezielt u onverlaten, om ons hier te overvallen of wij misdadigers zijn!’ brieste de pseudo-graaf. ‘Ik zal mij bij de prefect van de koning over u beklagen en ge kunt er zeker van zijn, zo ge ons niet terstond vrijlaat en duizend excuses maakt, dat ge gehangen zult worden!’
‘De prefect van de koning stelt zeer zeker veel belang in u,’ kwam een van de officieren fijntjes voor de dag. ‘Vooral als hem alles bekend is, wat er ten huize van Stradivarius te Cremona is voorgevallen. Uw vriend, die gij ‘het Kind’ noemt en de schippersknecht Guiseppe hebben ons reeds zo een en ander medegedeeld. Buitendien zijt gij door zoveel bange burgers vanuit de ramen gadegeslagen, dat er getuigen genoeg zijn. Om u niet in het onzekere te laten, kan ik u ook nog vertellen, dat de zakken met de gestolen geheimen weer in het bezit zijn van de rechtmatige eigenaar, die er voortaan beter op zal passen. En nu kan ik u nog vertellen, dat ge onmiddellijk naar het cachot gaat. Mannen, voert de boeven weg!’
Dat was het einde van de sluwe en slechte vogels, die het op de geheimen van
| |
| |
de eminente grootmeester Stradivarius hadden voorzien. De grijze Maestro, die zeer treurde over het verlies van zijn trouwe hond Diablo, ging evenwel voort met het bouwen van zijn meesterviolen, die de schoonste klanken konden voortbrengen in handen van begenadigde violisten. Omringd door duizend zorgen worden de nog aanwezige instrumenten voor de komende eeuwen bewaard, en daardoor ook de naam Stradivarius, die onsterfelijk zal blijken, zolang als er nog viool zal worden gespeeld.
|
|