En hij wenkte de hoofdhoveling, die zich zwierig aan de rode koe voorstelde en aan de ster begon te trekken. Ze wilde er niet af. De een na de ander kwamen de hovelingen de hoofdhoveling helpen, totdat er op het laatst een lange rij was. Elk hield z'n voorman bij z'n middel vast, en toen begon de krachtmeting tussen de hovelingen en de ster.
‘Denk om mijn kop!’ smeekte de rode koe.
‘Harder trekken!’ bulderde de koning.
Ze trokken harder. Ze trokken tot hun gezichten zo rood waren als frambozen. Ze trokken tot ze niet meer konden trekken en ze allemaal achterover vielen, de een bovenop de ander. De ster bewoog niet. Ze bleef muurvast aan de horen zitten.
‘Tjonge-jonge-jonge!’ zei de koning. ‘Secretaris, ga eens even in de encyclopedie opzoeken wat er staat over koeien met sterren op hun horens.’
De secretaris ging op z'n knieën liggen en kroop onder de troon. Al gauw kwam hij weer te voorschijn met een groot groen boek, dat hij daar altijd had liggen voor het geval de koning iets wilde weten.
Hij sloeg de bladzijden om.
‘Er staat helemaal niets, Majesteit, behalve de geschiedenis van de koe die over de maan sprong, en daar weet u alles van.’
De koning wreef langs zijn kin, want dat hielp hem bij het denken.
Hij zuchtte geprikkeld en keek naar de rode koe.
‘Het enige wat ik kan zeggen,’ zei hij, ‘is dat het het beste is dat u dat ook probeert.’
‘Wat probeert?’ zei de rode koe.
‘Over de maan springen. Misschien helpt het. In ieder geval is het de moeite waard om het te proberen.’
‘Ik?’ zei de rode koe met een beledigde blik.
‘Ja, u... wie anders?’ zei de koning ongeduldig. Hij wilde graag naar de kapper.
‘Sire,’ zei de rode koe, ‘ik verzoek u te bedenken dat ik een fatsoenlijk, deftig dier ben, en dat mij tijdens mijn jeugd geleerd is dat springen geen bezigheid voor een dame is.’
De koning stond op en zwaaide met zijn skepter naar haar.
‘Mevrouw,’ zei hij, ‘u bent hier bij mij gekomen om raad, en die heb ik u gegeven. Wilt u eeuwig door blijven dansen? Wilt u eeuwig honger hebben? Wilt u nooit meer slapen?’
De rode koe dacht aan de malse heerlijke smaak van paardebloemen. Ze dacht aan het gras in de weide en hoe zacht het was om er op te liggen. Ze dacht aan haar vermoeide huppelende poten en hoe heerlijk het zou zijn om ze te laten uitrusten. En ze zei bij zichzelf: ‘Misschien zou het voor één keer niet hinderen en niemand - behalve de koning - hoeft het te weten.’
‘Hoe hoog denkt u dat het is?’ zei ze hardop onder het dansen.
De koning keek omhoog naar de maan.
‘Minstens een kilometer, zou ik denken,’ zei hij.
De rode koe knikte. Dat dacht zij ook. Ze overlegde een ogenblik en nam toen een besluit.
‘Ik had nooit gedacht dat ik zover zou komen, Majesteit. Springen... en nog wel over de maan. Maar... ik zal het proberen,’ zei ze en ze maakte een sierlijke reverence naar de troon.
‘Goed,’ zei de koning opgeruimd, want hij bedacht dat hij toch nog op tijd bij de kapper zou zijn. ‘Volg mij!’
Hij liep vooruit het park in, en de rode koe en de hovelingen volgden hem. Toen hij op het open grasveld was gekomen, zei de koning: ‘Dus wanneer ik fluit... dan springt u!’
Hij haalde een grote gouden fluit uit zijn vestzak en blies er zachtjes in om zich er van te overtuigen dat er geen stof in zat.