| |
| |
| |
Eind goed, al goe
Door Jan de Groot
‘Het zal dit jaar niet meevallen,’ sprak Maud Spiker, de aanvoerster van het hockey-elftal van de Maseford school. ‘Onze ploeg heeft flink getraind en is goed voorbereid, maar heel veel zal van jouw spel afhangen. Vergeet dat niet, Jenny! Als jij in topvorm bent, en dat ben je natuurlijk, dan geef ik je de verzekering, hoe sterk het hockey-elftal van de Kempschool ook is, dat ze eraan gaan. En dan zullen we er een gezellige kampioensavond van maken. Dus, Jenny, kind, je weet het hè?’
Jenny Reckill glimlachte. ‘Wij moeten winnen, koste wat het kost,’ zei ze eenvoudig. ‘Je weet toch wel, Maud, dat hockey mijn lust en mijn leven is, al ben ik op dit ogenblik ook volgepropt met onregelmatige Franse werkwoorden. Die nijdas van een Franse juf heeft gisteren een dubbel stel werkwoorden opgegeven, zeker om onze hersens van streek te brengen voor de match. Dat mens voelt nu waarlijk nergens iets voor dan
| |
| |
voor Frans, Frans en daar
tussendoor voor de verandering nog wat Frans!’ En met die ontboezeming, die uit de grond van het hart van de levenslustige Jenny kwam, liep ze het schoolplein op, terwijl ze haar Franse grammatica een vierdubbele buiteling door de lucht liet maken.
Terwijl Maudglimlachend de ‘hoop’ van het Maseford hockeyteam zag verdwijnen kwam een meisje op haar toe, dat al een poosje op een afstand had staan wachten.
‘Maud’, zei ze, ‘dat vind ik met aardig van je. Je had me, laatst toen Joan wegging, zo stellig beloofd, dat ik een plaats zou krijgen in het hockeyteam, en nu geef je aan Jenny Reckill, een kind, dat nog maar net een maand hier op school is, de voorkeur.’
Maud keek even voor zich heen en legde toen haar hand op de arm van het meisje. ‘Ja, dat is zo Mary,’ antwoordde ze. ‘ik vind het zelf ook jammer voor jou, dat het zo gegaan is. Maar Jenny is een eerste klas speel- | |
| |
ster. Ze was de aanvoerster van het hockeyteam op de school, waar ze vandaan is gekomen, en van haar kan het afhangen, of we winnen of verliezen. Het gaat hier om de eer van de school, en clan moet, wat het zwaarste is, ook het zwaarste wegen. Ik kan me voorstellen, dat het naar is voor je, maar ik heb juist gisteren gehoord dat Grace Howard op het eind van het leerjaar van school gaat, en dan ben jij natuurlijk de eerste, die voor haar in de plaats komt.’ ‘Hm, wie weet, wat er dan weer is,’ was het enige, wat Mary antwoordde, terwijl ze haar arm wegtrok. Ze was erg teleurgesteld, dat ze niet in de grote match kon meespelen, waar ze al zo over opgeschept had. Ze had al haar broers uitgenodigd om te komen kijken.
Ondertussen had in de klas een ware veldslag met stukjes gom plaats. Jenny kwam daar net tussenin binnenvallen en vergat ogenblikkelijk alle Franse onregelmatige werkwoorden. De les was nog niet begonnen, de Franse juf was er nog niet, en dus hadden zij vrij spel.
Maar direct daarna bedacht Jenny, dat ze het werkwoord ‘venir’ toch nog even moest nakijken. ‘Je viens, tu viens, il vient...’ repeteerdeze. ‘Komen. Komen? Ik wou dat die zuurpruim van een juffrouw maar ging; dat is nou de enige, met wie ik niet kan opschieten. Ze wordt met de dag zuurder. Ze zal er toch geen poeders voor innemen?’
Plotseling werd het doodstil in de klas. Juf was binnengekomen. Ze keek even naar enkele gommetjes, die nog in het middenpad lagen, maar de meisjes zetten hun onschuldigste gezichten.
Het was te merken, dat er iets ernstigs in de lucht hing. Iets, dat juf erg had aangegrepen. Ze ging voor de klas staan en sprak:
‘Voordat de les begint, moet ik iets zeggen, dat me buitengewoon onaangenaam heeft getroffen. Een onder jullie, meisjes, schijnt alle begrip van orde en fatsoen te hebben verloren, en ik geef de verzekering dat dat bewuste kind het nog lang zal heugen, wat ze heeft gedaan!’
Hier hield ze even op. De meisjes zaten in doodse stilte te wachten wat er komen zou.
‘Ik zei,’ ging juf voort, ‘dat een van jullie alle begrip van fatsoen heeft verloren. Voilà. Hier heb ik mijn boek, waarin ik voor de les de vragen opschrijf, die ik bij het overhoren zal stellen, en waarin de cijfers genoteerd worden. Een van jullie heeft de buitengewone brutaliteit gehad in het spreekkamertje, terwijl ik even weg was, in het boek te kijken en de vragen te lezen om daarop voorbereid te zijn. Dat op zichzelf is al iets wat alle perken van het behoorlijke te buiten gaat. Maar nu komt nog het ergste. Ze heeft zelfs in het boek een grote inktvlek gemaakt, zodat al mijn werk onleesbaar is geworden. En nu vraag ik hier voor de hele klas: laat de schuldige naar voren komen! Ik raad haar in haar eigen belang aan, dat te doen, want als ik haar zelf moet halen zal de straf dubbel zijn. En ik zal haar halen, want ... ik weet wie het is.’
Doodse stilte volgde. De verschrikte meisjes keken elkaar aan en daarna naar het woedende gezicht van juf, die het besmeurde boek voor zich uit hield. Niemand kwam naar voren. Nog eens stelde juf de vraag. Geen antwoord. Toen liep de lerares met een woedende blik naar de middelste rij en wees naar ... Jenny Reckill.
‘Als je dan zelf niet zo eerlijk bent om het te bekennen, dan zal ik je voor de hele klas beschaamd maken! Jij hebt het gedaan!’ riep ze uit, terwijl haar hoofd in zenuwachtige trillingen heen en weer schudde. ‘Jij bent degene die alle gevoel voor netheid en behoorlijkheid heeft verloren en nu zelfs ook nog probeert door te zwijgen de schuld op een ander te schuiven. Waarom kom je er niet eerlijk voor uit. Dan had je je tenminste ook nog een flinke portie straf bespaard.’
Jenny had geen woord gezegd. Alle kleur was van haar gezicht verdwenen. Haar lippen stonden strak. ‘Waarom? Waarom? Natuurlijk omdat ik het
| |
| |
niet heb gedaan, juffrouw’ riep ze
uit, ‘zo iets zou nooit bij mij opkomen. Daar voel ik me ver boven verheven.’
Deze woorden ontlokten een gemompel van bijval in de klas, want Jenny was bij iedereen geliefd. Geen van allen, of tenminste heel weinigen, konden geloven, dat Jenny zo iets kon hebben gedaan. Maar de Franse lerares, wier opwinding bij de minuut groter werd, gebood ogenblikkelijk stilte.
‘Dat noem ik brutaal,’ riep ze met bijtende spot in haar stem, ‘dat “natuurlijk niet” en “te ver boven verheven.” Dat zou op een eergevoel wijzen, dat ik tot mijn spijt niet kan ontdekken. Je begrijpt toch wel, dat ik zo maar de daderes niet uit de lucht grijp. Ik heb daar bewijzen voor, deugdelijke bewijzen. Voilà. Is dat niet jouw potlood? Dat lag naast mijn aantekencahier.’
Ze hield een blauw vulpotlood omhoog. Jenny keek heel verwonderd. ‘Ja.... ja,’ antwoordde ze, ‘dat potlood ben ik gisteren kwijt geraakt. Ik heb er overal naar gezocht.’
‘Juist,’ sprak Juf scherp, ‘en ik moet dat nu toevallig naast mijn cahier vinden. Jenny, je begrijpt, dat ik over deze zaak hier niet verder praat. Alle uitvluchten, die je nog wel zult verzinnen kun je wel voor je houden. Ga de klas uit. Ik zal de directrice zelf van de zaak op de hoogte brengen.’
De andere meisjes waren doodstil gebleven. Aller ogen waren gevestigd op Jenny. En bij de meeste meisjes woedde een strijd, wie ze moesten geloven.
Jenny was roerloos blijven staan. Zo mogelijk nog bleker, maar vastberaden. ‘Ik zeg u, juffrouw, dat ik niet bij, noch aan uw schrift ben geweest,’ sprak ze langzaam maar op vaste toon. ‘Wanneer u werkelijk mijn potlood daar hebt gevonden, dan moet het daar op onverklaarbare wijze zijn gekomen.’ ‘Jenny Reckill, ik herhaal, ga de klas uit. Ik wil hier geen woorden meer aan verspillen. En dan nog met dat “op onverklaarbare wijze” de schuld op een ander proberen te schuiven. Wie zou het dan anders hebben gedaan dan jij?!’
Ja, wie anders? Jenny vroeg zich vergeefs af, wie tot zo'n laagheid in staat zou zijn. En plotseling, door het gevoel niet geloofd te worden, barstte ze in tranen uit en rende de gang op.
Juf merkte die morgen wel, dat Jenny en het bekladde boek meer in de hersens van de meisjes zaten dan de onregelmatige Franse werkwoorden. Jenny onbetrouwbaar en laf? Jenny's vriendinnen konden het niet geloven. En toch ... en toch... Dat potlood, dat ernaast lag?...
Jenny zat boven op haar kamertje en kon haar gedachten niet van die vreselijke beschuldiging afhouden. Hoe durfde juf denken, dat ze zo gemeen kon zijn. Hoe durfde ze zeggen, dat het blauwe potlood een bewijs was, terwijl Jenny toch zei, het verloren te hebben.
Ze spande haar hersens tot het uiterste in, om na te gaan wie van de meisjes
| |
| |
tot zo'n gemene streek in staat kon zijn, om háár potlood daar naast dat schrift te leggen. En als ze dacht een naam te hebben, schoof ze dit vermoeden direct weer van zich af, vol schaamte dat ze zo iets van dat meisje kon denken. Nog diep in gedachten werd ze geroepen om bij de directrice te komen.
Miss Hilford was een vriendelijke directrice, maar toch ook iemand, die wist wat discipline op een kostschool betekende.
Het werd een langdurig onderhoud en het was buitengewoon hard voor Jenny om voor het eerst in haar schooljaren te moeten ervaren niet te worden geloofd! ‘Ik geloof niet wat je zegt. De bewijzen zijn tegen je.’
Dat was het resultaat, en Jenny kon vertrekken, in afwachting van de straf, die ze zou krijgen. Ze kon het niet hebben. De tranen liepen haar over de wangen en ze vermeed zoveel mogelijk de andere meisjes. Maar daar had je Doreen en Ruth, haar beste vriendinnen, die geduldig hadden staan wachten. Wat had Jenny hen graag willen ontlopen. Maar dat was niet meer mogelijk. ‘En?’, begon Doreen.
‘De directrice gelooft het verhaal van juf,’ antwoordde Jenny op wanhopige toon, ‘net zoals jullie allemaal wel zullen doen. En ... ik zal niet meespelen in de hockeymatch van komende week. Dat is alles.’
Ze wilde doorlopen, maar de twee versperden haar de weg.
‘Maar Jenny, je weet toch wel beter, dat wij niet geloven, dat jij het gedaan hebt. Pearl en Berry zijn woedend op juf, dat zij jou ervan durft beschuldigen. En we hebben besloten ons aaneen te sluiten als een bond van detectives om het raadsel van het blauwe potlood op te helderen. Maar zeg, dat is toch niet waar, dat je niet meespeelt. Nee, dat kan toch niet? Dan kan Maud zich wel opschrijven. Het gaat toch om de eer van de school!’
‘Maar op het ogenblik gaat het om mijn eigen eer,’ sprak Jenny bitter, ‘en daar is mij nog veel meer aan gelegen. O, wat een nare, wat een ellendig nare dag. Het is alsof er nooit meer een zon voor me door zal breken. Laat me maar. Ik ben het liefst maar alleen.’
De meisjes lieten haar zwijgend door. Ze begrepen de druk die op haar, de sportieve Jenny, rustte.
Wat Maud betreft, die was woedend toen ze hoorde, wat er die morgen was gebeurd. Ze kon zich wel de haren uit het hoofd trekken.
‘Ja, dan kunnen we ons wel opschrijven,’ riep ze uit, ‘Jenny onze hoop. Niemand kan haar vervangen. Maar ik ga naar de directrice en naar juf. Daar moet wat aan gedaan worden.’
Ze stapte naar de spreekkamer, maar kwam er zo mogelijk nog opgewondener uit. Het had niets mogen baten. Juf was nog steeds spinnijdig, en de zaak bleef zoals ze was. Als Jenny maar wilde bekennen, dan was er misschien nog een kleine kans, dat juf haar zou vergeven en ze kon meespelen. Maar Jenny bleef volhouden, dat ze het niet had gedaan. Het was een hopeloze geschiedenis. Maar Jenny voelde tenminste de sympathie van Maud.
‘Ik ben er zeker van, dat je het niet hebt gedaan,’ zei de aanvoerster van het hockeyteam met overtuiging, ‘want als je het had gedaan, dan zou je ook sportief genoeg zijn geweest om het ruiterlijk te bekennen, al was het alleen maar om onze match niet te laten verliezen.’
Dat beurde Jenny tenminste weer een beetje op.
‘Mary zal nu je plaats innemen. Ik weet, dat ze er erg op gesteld is.’
Heel even schoot er een flits van een vreemde gedachte door het hoofd van Jenny. Het was haar opgevallen, hoe Mary haar de laatste tijd ontliep en iets tegen haar scheen te hebben. Vanmiddag nog had ze haar ogen neergeslagen, toen ze Jenny tegenkwam. Maar nee, Mary kon toch niets van dat blauwe potlood afweten. Mary, die altijd zo groots ging op haar sportiviteit. Nee, dat kon niet.
Maar toch, toen Jenny Mary feliciteerde met de keuze die op haar gevallen was, en haar veel succes wenste, was het net of Mary plotseling in de war
| |
| |
raakte. Ze werd beurtelings rood en bleek en mompelde toen zoiets, dat ze er niet zo heel zeker van was, inderdaad te zullen meespelen, en dat ze liever had, dat Jenny zelf speelde.
‘Dat vind ik aardig van je,’ antwoordde Jenny, voor zichzelf overtuigd, Mary verkeerd beoordeeld te hebben.
Het was daags voor de match. Jenny en wel twintig anderen zochten bloemen bij elkaar voor het vlechten van de grote overwinningskrans, toen ze plotseling een luide angstkreet hoorden, gevolgd door het woedend blaffen van een hond. Jenny, die het dichtst bij het hek stond, liet direct haar bloemen vallen en rende naar de plaats, waar ze de schreeuw had gehoord. En, net op tijd! Een Deense dog met bloed belopen ogen stond woedend tegenover... de Franse lerares en haar zuster, gereed om juf aan te vallen. Een stuk van een ketting hing aan zijn halsband. Hij was zeker losgebroken. Met zwiepende staart volgde hij de geringste beweging van de twee dames. Die wisten niet, waar ze het zoeken moesten.
Ze waren nog wel niet aangevallen, maar dat kon nu elk ogenblik gebeuren want juf was zo onhandig om haar ouderwetse parasol open te doen en zich daarachter te verbergen. Dit prikkelde de hond tot woede. Een nijdig gegrom weerklonk. De dog sprong naar voren, terwijl zijn ogen vuur schoten en met één beet van zijn vreselijke tanden scheurde hij de parasol aan flarden. Hij zou zeker de lerares hebben aangevallen, als niet juist Jenny was komen aanhollen. Die overzag direct de benarde situatie, en zonder enig nadenken greep ze de ketting en trok de hond achteruit. Ze was nooit bang geweest voor beesten en schreeuwde tegen de hond:
‘Wat is dat nou. Bul, ben jij losgebroken. Stoute hond. Jij mag toch niet alleen lopen. Dat weet je toch wel. Ga maar eens gauw met me mee.’
| |
| |
En Bul, onder invloed van die stem, die hij zo goed kende, werd direct kalmer. Hij gromde nog wel even tegen de twee dames, maar liet zich toch veilig overgeven aan de snel toegeschoten boer. Jenny's schoolmakkers waren ook op het toneel van de strijd verschenen. Juf stond zenuwachtig te huilen, terwijl haar zuster opspeelde tegen de boer, dat die zo'n hond, zo'n moordenaar toch stevig moest vastleggen. En het mooiste was nog, dat juf plotseling Jenny om haar hals vloog om haar te bedanken voor haar hulp. De geschiedenis met het potlood scheen bij toverslag vergeten!
De boer maakte zijn excuus, dat de hond was losgebroken en nodigde de twee dames uit even binnen te komen om wat te kalmeren en een kopje thee te drinken.
‘Maar nu is de zaak toch in orde!’ sprak Ruth die avond tegen Jenny. ‘Je begrijpt toch wel, nu je jufs leven gered hebt, dat ze die straf tegen je zal intrekken. En dan speel je toch mee! Hoera! Sjonge, wat zal Maud blij zijn. Ik ga 't haar direct vertellen!’
‘Dat wil ik niet hebben,’ antwoordde Jenny beslist. ‘Je begrijpt toch zelf wel, dat ik niet kàn meespelen. Ten eerste zou het een grote teleurstelling zijn voor Mary Allington, die er toch al zo op gevlast had en ten tweede begrijp je wel dat alleen om die “levensredding”, die het noemen niet eens waard is, ik niet wìl meespelen. Ik heb geen blik in dat optekencahier geworpen en geen vinger naar dat boek uitgestoken. Voordat ik dus meespeel, moet 't bewezen zijn, dat ik daar geen schuld aan heb gehad. Ik moet geloofd worden, in mijn eer hersteld en alleen dàn speel ik mee! Laten we hopen, dat Mary mij goed vervangt!’ En met deze woorden rende Jenny de trap af. De eerste, die ze tegen het lijf liep, was... juf! Die greep Jenny's beide handen en drukte ze stevig.
‘Jenny, kind,’ zei ze ontroerd. ‘Je bent vandaag een ware heldin geweest. Je hebt mijn leven en dat van mijn zuster gered. Ik ben je heel erg dankbaar. Ik heb al lopen denken, hoe ik mijn dankbaarheid tot uiting kan brengen. En daarbij dacht ik aan de grote wedstrijd van morgen en je verlangen daaraan mee te doen. Ik heb besloten zelf naar de directrice te gaan om te vragen 't verbod in te trekken, als het tenminste mogelijk is. Want - helaas - het is eigenlijk niet in orde zo'n verzoek te doen. Want de discipline...’
‘Doet u geen moeite,’ viel Jenny haar in de rede. ‘Ik begrijp dat en wil ook niet op die wijze in staat worden gesteld mee te doen. En dan daarbij: Mary Allington is al in mijn plaats gekozen.’
‘Maar ik speel morgen niet mee, ik doe 't niet, ik kan 't niet!’ klonk plotseling een zenuwachtige stem achter hen. Mary Allington kwam vanachter een half geopende deur, waar ze 't hele gesprek scheen te hebben gevolgd, te voorschijn. ‘Ik speel niet mee! Jenny, Jenny, wat ben jij toch edel, vergeleken bij mij! Ik heb gehoord, dat je boven tegen Ruth zei, dat je me niet wilde teleurstellen, mij, die jou zoveel verdriet heeft bezorgd! Want ik, ik ben 't geweest, die jouw potlood bij jufs boek heeft gelegd, met opzet om de verdenking op jou te werpen, omdat - omdat ik de stille hoop had - die ook is uitgekomen - dat jij dan niet mee mocht spelen! Ik kreeg m'n zin! De opzet slaagde! Jij, Jenny, werd onschuldig verdacht. Mij vroegen ze mee te spelen en ik - ik heb sindsdien geen rustig ogenblik meer gehad. Ik stond elk ogenblik op het punt te bekennen; goed te maken wat ik heb gedaan - maar had er de moed niet toe. En ik zou 't misschien nòg niet gezegd hebben, zelfs na dat geval met die hond van vanmiddag, als ik jou dat niet over mij tegen Ruth had horen vertellen... Jenny, wil je me vergeven?’
Dat alles was één woordenstroom geweest. Jenny en juf stonden perplex, zo plotseling was die bekentenis gekomen. Vooral juf kon haar oren niet geloven. Zo'n slecht, doortrapt gedrag, nee, daar kon ze niet bij. Maar ze had geen tijd om een woord te zeggen, want Jenny was haar voor en nam Mary's hand in de hare.
| |
| |
‘Ik - ik vergeef je Mary, al is het niet mooi, wat je gedaan hebt. Beloof me, dat je nooit - nooit meer aan zoiets zult denken! En juffrouw Dubois, zou 'k een gunst willen vragen en ik vertrouw dat u mij die niet zult weigeren! Weest u niet boos op Mary. Ik begrijp, hoe dolgraag ze mee had willen spelen. Dat moet een verzachtende omstandigheid voor haar zijn.’
Mary stond met haar handen voor haar ogen. De edelmoedige houding van Jenny had haar diep aangegrepen...
Jenny en juf gingen naar de kamer van de directrice, waar de zaak ernstig werd besproken. Ofschoon de directrice er in 't begin niets voor voelde, de zaak te laten lopen, wist Jenny 't toch gedaan te krijgen, dat er alleen zou bekend worden gemaakt, dat de zaak met het bevlekte boek van juffrouw Dubois was opgehelderd en Jénny 't niet had gedaan. Meer zou er niet worden gezegd. Ook de directrice begreep ten slotte, dat Mary in die dagen al meer had geleden, dan enige straf haar nog zou kunnen aandoen...
Mary kon haar oren niet geloven! Vergeven! Helemaal van die drukkende last af! Maar van 't verzwijgen van de zaak wilde ze toch niets weten en de volgende dag bekende ze zelf voor de hele klas, wat ze gedaan had. Openlijk wilde ze ervoor uitkomen. Maar weer was het Jenny, die partij voor haar trok. Ze schreef alles uitsluitend toe aan het verlangen van Mary om in het schoolteam mee te mogen spelen en kreeg ten slotte zelfs gedaan, dat ook de anderen Mary vergaven en beloofden niet meer over de zaak te zullen spreken. En Maud?! Die sprong een huis hoog, en voelde zich gelukkig van het ogenblik, dat ze hoorde, dat Jenny toch zou meespelen tot de laatste minuut van de spannende wedstrijd tegen de Kempschool, die eindigde in de glansrijkste, maar ook zwaarst bevochte overwinning van het Maseford team.
Jenny was natuurlijk de heldin van de dag. Ze liet weer staaltjes van spel zien, waaraan de Kempers niet konden tippen. En overal langs de lijnen vuurden de meisjes haar aan, tot ze geen geluid meer konden geven. En toen begonnen ze maar te ratelen met de ratelaars, die ze meegebracht hadden. Jenny wierp zo af en toe een schuinse blik en wuifde in de richting, waar Mary haar luid stond aan te vuren en het hardst stond te zwaaien van allemaal. En wie het eerste het veld opvloog, om Jenny op de schouders te nemen, kunnen jullie wel begrijpen.
|
|