| |
| |
| |
Circus-Kinderen
Door Fantasio
Veronderstel dat je vader circusclown was, of acrobaat aan de vliegende trapeze!
Zo op het eerste gezicht lijkt dat wel leuk.
Je kon dan de hele dag vrij in het circus en in de stallen ronddartelen, je woonde met vader en moeder in zo'n geheimzinnige wagen, een huisje op wielen, en misschien leerde vader je wel wat van zijn kunstjes, zodat je die dan later aan de mensen kon vertonen!
Net als een slak met zijn huisje bij zich zwierf je dan door de wereld en overal waar je kwam stonden de kinderen van de ‘gewone’ mensen afgunstig door de hekken naar je te gluren als je daar zo frank en vrij over het circusterrein liep en ‘Hallo!’ riep tegen de dierentemmer of een hoogstandje aan het oefenen was...
Ja, dat is wel iets om over te dromen en dat is dan een heel plezierige droom! Maar dromen zijn wel eens bedrog...
Want de kinderen van de rondtrekkende artiesten hebben het heus niet zo
| |
| |
plezierig als je zo als buitenstaanders zoudt denken.
Het is nu eenmaal zo, dat je in de wereld niet verder komt als je niet eerst een behoorlijk tijdje op de schoolbanken gezeten hebt. En dat moeten de kinderen van de artiesten óók! De ouders van deze kinderen dénken er niet over om hen zo maar domweg te laten opgroeien. De meeste artiesten hopen dat hun kind de aanleg en de ambitie heeft om later in hun vak te komen. Een goed artiest vindt zijn vak het mooiste van de wereld en welke vader hoopt niet dat zijn kind later het mooiste vak van de wereld gaat uitoefenen?
Maar zo'n vader heeft doorgaans de artiestentijd van vroeger doorgemaakt, toen men nog niet zo nauw keek wat de opvoeding betreft, tenminste wat schoolgaan aangaat. En hij heeft met schade en schande geleerd, dat hij veel tekort was gekomen en nam zich voor, dat zijn kinderen het onderwijs zouden krijgen dat hijzelf had gemist.
| |
| |
Als er dus 's zomers zo'n circustent in je stad of dorp verrijst en je ziet daar kinderen van artiesten tussen de stallen en wagens rondscharrelen, dan... hebben die gewoonweg schoolvakantie, net als jij!
Zo tussen de zeven en de veertien jaar zijn ze bij burgerfamilies ondergebracht, of bij een grootvader die niet meer ‘op de reis’ is, of ze zijn op een internaat. En dan, met de grote vakantie, reizen ze naar vader en moeder en trekken met het circus mee, tot de vakantie weer om is en de schoolbel gaat luiden. Wel een heerlijke vakantie, zul je zeggen, maar daar staat tegenover, dat ze dikwijls de rest van het jaar hun ouders niet zien.
Misschien geloof je dit niet, want je hebt immers in het circus een jongetje of meisje in een jongleurstroep of acrobatenfamilie zien optreden, dat niet ouder was dan jijzelf en dat kind deed zúlke moeilijke kunsten dat je niet kon geloven dat zo'n kind nog op school was.
Toch is dat kind heus minstens dertien jaar geweest!
Kinderen van artiestenfamilies, vooral uit de zuidelijke landen, zijn dikwijls zó tenger, dat ze er veel jonger uitzien dan ze zijn. Maar niet alleen jij kijkt naar zo'n ‘nummer’ waarin een kind optreedt!
Weet je wie ook kijkt?
De politie!
Het is in ons land streng verboden dat kinderen onder de veertien jaar in het openbaar optreden als beroepsartiest. Zo voor plezier, in een amateurkindercircus of in een amateur-operettevereniging mag wél. Maar niet als er geld mee verdiend wordt.
Er is één hoge uitzondering op: Wanneer zo'n kind op de lagere school een heel knappe leerling is en de vader vraagt het vroeg genoeg aan, dan stoomt het schoolhoofd zo'n knappert zover klaar, dat die leerling op z'n dertiende jaar al alles gehad heeft wat de lagere school hem moet leren.
De vader schrijft dan een brief naar de regering waarin hij uiteenzet dat hij zijn kind graag van school had omdat dit kind in het circusvak moet worden opgeleid. En dan moet er een brief bij van de hoofdonderwijzer die verklaart dat de knappe leerling zonder bezwaar van school kan. Dan wordt er eerst nog eens geïnformeerd of de vader bereid is het kind er nog lessen bij te laten geven en zo...
En na al die rompslomp en schrijverij en als vaststaat dat het kind aan de leerplicht heeft voldaan, dán krijgt de papa een bewijs dat zijn kind in het openbaar mag optreden!
Er waren wel eens artiesten - ook onder de artiesten heb je wel eens dómme ouders - die er de hand mee lichtten en net deden of ze een vergunning hadden. Maar als de politie kwam en er was geen vergunning voor de piepjonge artiest, dan kreeg de vader een bekeuring en de directeur van het circus of van het theater kreeg een schrobbering. En wat het vervelendste was: het kind mocht meteen niet meer optreden, zodat er hals over kop een ander moest worden opgeduikeld.
Je voelt wel, dat de directeur van een circus de risico van al die herrie niet neemt en al beweert de vader bij hoog en bij laag, dat zijn kind mag optreden, dan zegt de directeur: ‘Laat eerst je vergunning zien en anders géén contract!’ Dus de kinderen die je in het circus hebt zien optreden waren héús minstens dertien!
Wat niet wegneemt, dat er nog wel eens rare dingen gebeuren en dat niet alle artiesten-ouders maar eenzaam door het leven trekken...
Een Nederlands theaterdirecteur had eens - het was aan het eind vóór de oorlog - de drie Rivels voor zijn programma gehuurd. Ze zouden veertien dagen lang het hele programma na de pauze vullen, maar ze kostten dan ook veel geld. De Rivels waren van origine Spanjaarden en de directeur was niet zo best in vreemde talen. Hij vroeg mij of ik mee ging om de drie beroemde clowns van de trein te halen.
| |
| |
‘Ze zullen wel veel bagage hebben,’ zei de directeur. ‘Daarom zullen we maar meteen twéé taxi's bestellen.’
De taxi's stonden bij de stationsuitgang en wij stonden bij de trein. De drie beroemde grappenmakers stapten uit, maar ... met hen kwam een stroom mee van stoeiende kinderen, kakelende vrouwen, druk gebarende mannen die met koffers, mandjes en dozen zeulden ... kortom, toen we allen begroet hadden en in deze mierenhoop de neuzen hadden geteld, kwamen we tot één en twintig stuks! En de berg bagage die ze bij zich hadden, vulde alleen al de twee taxi's. Dat was nog maar hándbagage! De eigenlijke bagage, de spullen die ze bij hun optreden gebruikten en de kastkoffers met kleren, stonden nog in de bagagewagen van de trein!
Ik was zo'n beetje tolk en de directeur trachtte middels mij uit te zoeken wie er nu naar het hotel moesten en wie naar het theater. Maar ze wilden allemaal naar het theater! Het hotel interesseerde hen nog niet maar er werd heftig geïnformeerd naar de breedte en de hoogte van het toneel, naar de belichting en naar het aantal kleedkamers.
En toen we bij het theater arriveerden, stortte zich de reeks taxi's leeg en werd het theater stormenderhanp ‘genomen’. Moeders begonnen kinderen schone luiers aan te doen, oudere kinderen maakten op het toneel een reeks radslagen. Mannen verdeelden onder diepgaand meningsverschil de kleedkamers, meisjes sneden brood en worst voor de hele familie en er hing in minder dan géén tijd een doordringende knoflookgeur achter het toneel.
Het probleem met de taal viel nogal mee, want je kon met het drietal clowns in welke taal ook beginnen, ze gaven je er vlot antwoord in ook. En een hunner kon zelfs wat Vlaams klappen.
Wat niet wegnam, dat de directeur over zijn zenuwen raakte van deze invasie. Hij had op drie man gerekend en met de hotels had hij rekening gehouden met de mogelijkheid dat ze hun vrouwen bij zich hadden. Maar nu bleek, dat ze inderdaad alle drie behalve hun vrouwen ook hun talrijke kroost met zich voerden en nog een zwager en een oom en twee neefjes en wat niet al! Eén en twintig stuks!
Toen ik een der clowns voorzichtig vroeg of ze altijd hun hele familie en al hun kinderen met zich meesleepten, schudde hij lachend van neen. Hij noemde diverse kinderen van hem en zijn twee collega's op, die bij familie in Frankrijk en Duitsland waren achtergebleven of die op kostscholen waren geplaatst.
Veronderstel dat die óók waren meegekomen!
Maar al leek het die eerste dag een kakelende warboel, het bleek al spoedig, dai er orde en discipline in de troep zat.
's Morgens tegen tienen kwam het drukke troepje voor het merendeel naar het theater en ging men oefenen en studeren.
De Rivels, die als clowns over de hele wereld beroemd waren, stamden uit een oud Spaans acrobatengeslacht. De acrobatiek had voor hen dan ook geen geheimen meer en de jongere telgen, de kinderen en neefjes en nichtjes van de clowns hadden zich op dit gebied geen betere leermeesters kunnen wensen. Maar vooral oude oom Andreu (de eigenlijke naam van de Rivels) was de leermeester van de jeugd. Hij nam de een na de ander onderhanden, leerde hun springen, trapezewerk en bracht hun lenigheidsoefeningen bij. En dat ging wel eens op een hardhandige manier. Vergiste een leerling zich, of stond hij te suffen, dan had hij in minder dan geen tijd een oorvijg te pakken!
En dan zat er achter op het toneel een jongeman op een kist te oefenen met een trombone. En in de kleedkamer kermde een ander op de viool. Op de eerste rij in de zaal zat een meisje en las hardop voor wat er onder de plaatjes stond van een Duits tijdschrift. De mama zat ernaast, verbeterde de uitspraak en vertaalde voor het kind wat er stond in het Frans, haar moedertaal.
Wie zo'n troep een week lang in hun dagelijkse doen en laten bekeek, kreeg de indruk, dat alles wat die kinderen de ganse dag deden, ingesteld was op
| |
| |
hun latere beroep. Echt kinderlijk spelen, zoals andere kinderen, was voor hen niet weggelegd.
Niet dat we denken, dat die kinderen zich ongelukkig voelden, o neen!
We hebben zelden zo'n vrolijke, uitgelaten troep kinderen gezien.
Maar ga nu eens na wat voor leuke, prettige dingen je zelf allemaal hebt en bedenk eens of je dat óók zoudt hebben als je vader kunstenmaker was...
Je eigen kamertje, je vriendjes en vriendinnetjes, je school, je voetbalclub, je fiets, je thuis!
Altijd maar zwerven, in woonwagens, in pensions en hotels, achter tonelen en in kleedkamers. Steeds als je ergens gewend raakte, weer opbreken en ergens anders heen. Je dagelijkse portie slaag, want oudere artiesten vonden nu eenmaal dat dát bij de studie van het vak zo hoorde. Zo hadden ze het zelf óók geleerd.
Ongetwijfeld heb je wel eens een boek gelezen over een jongen die van huis wegloopt en met een circus meereist, waar hij dan eerst staljongen is en later een beroemd artiest wordt. Boeken met zulke verhalen zijn er legio. En als je dan zo'n verhaal uithebt, kun je zo heerlijk over je boek heen gaan zitten soezen en je jezelf eens voorstellen in de plaats van zo'n jongen. Fijn, bij die vervelende meester vandaan, geen huiswerk meer, geen boodschappen doen, geen repetities, geen overgang! Nou ... probeer het maar nooit!
Of probeer het maar wel! Want je komt niet verder dan de ingang van het circus en als je aan een circusman zou vertellen dat je mee wilt, dan zou hij je waarschijnlijk in je gezicht uitlachen!
Die verhalen uit boeken zijn allemaal uit de duim gezogen. Of het zijn geschiedenissen van jongens en meisjes uit de vorige eeuw, toen dat nog wél kon! Nu moet je ook weer niet denken dat alle kinderen die je in circussen ziet. optreden, zoontjes en dochtertjes van artiesten zijn.
Zo is het óók weer niet.
In de meeste troepen acrobaten, jongleurs, antipodisten, ikariërs en zo hebben ze wel leerlingen erbij.
Waar komen die leerlingen vandaan? En waarom neemt de leider van zo'n troep leerlingen aan?
Als we nu beginnen met de tweede vraag te beantwoorden, kun je zelf wel de eerste vraag oplossen.
Daar waren zo juist een paar moeilijke woorden uit onze pen geglipt: Een antipodist is iemand die op zijn rug gaat liggen, met de benen in de hoogte en dan met de voeten b.v. een ton omhoog schopt en die weer opvangt, laat buitelen en draaien en er andere ‘handig’ heidjes mee laat zien.
Een ikariër is eigenlijk hetzelfde, maar alleen is dan de ton een jongen of een meisje. Hij schopt dan dus die jongen of dat meisje omhoog en die maakt dan de buitelingen!
Wat een antipodist dus met dingen doet, doet een ikariër met mensen. Je
| |
| |
begrijpt dat hij daar niet een volwassen man voor kan gebruiken. Die zou veel te zwaar zijn!
Ikariërs werken bovendien doorgaans in troepen: Er liggen twee of drie mannen met de benen in de lucht en ze schoppen de jongens of meisjes naar elkaar toe. Hebben ze geen kinderen of zijn hun eigen kinderen te oud of ongeschikt voor het vak dan moeten ze wel leerlingen aannemen. Dat uitzoeken van leerlingen is een héél lastig karwei. De vaklieden kijken allereerst naar de lichaamsbouw van ... de ouders! Heb je een vader als een reus of een mama van een paar honderd kilo, dan kom je niet in aanmerking. Want dan zul je als je wat ouder wordt, wellicht ook gauw zwaar worden, té zwaar.
Ze zoeken tengere ouders uit! Die kinderen blijven doorgaans óók tenger en licht. En dan komt er nog véél meer kijken: Je moet een vrolijke toet hebben, je moet voor sport voelen, niet lui zijn en gehoorzaam. Je moet van huis weg kunnen, soms maanden achtereen, je moet dóór en dóór gezond zijn. En je ouders moeten goedvinden dat je met zo'n troep meegaat.
Sommige ouders hebben een vooroordeel tegen dergelijke ‘kermisgasten’ zoals zij hen noemen.
En dat stamt ook nog uit vroeger dagen, toen er zigeuners met hun spelen rondtrokken en zich bij de circussen en andere ‘zaken’ allerlei gespuis aansloot.
Maar dat is allemaal al lang afgelopen. Circusdirecteuren betalen tegenwoordig aan hun artiesten een boel geld en zij huren hen voor een heel seizoen. Je begrijpt dat die directies maar niet een kat in de zak kopen en van tevoren overtuigd willen zijn dat ze gedurende de tournee geen last krijgen met hun artiesten. Doorgaans komen de artiesten van een ander circus, waar ze de vorige tournee gewerkt hebben en dan hebben de directies al onder elkaar geïnformeerd hoe die artiesten zich die vorige tournee gedragen hebben.
Bovendien: artiesten die zich willen handhaven, móéten wel nette, sobere en plichtsgetrouwe mensen zijn. Hun werk, wát ze ook doen, stelt hoge eisen aan hun lichaam en aan hun uithoudingsvermogen.
Ze moeten voortdurend ‘fit’ zijn. En dan kun je er maar niet op los leven!
En al verdienen ze veel geld, ze zijn veel vroeger te oud voor hun werk dan b.v. een ambtenaar. En ze krijgen geen pensioen, dus moeten ze sparen voor de oude dag. En als ze ziek worden of een ongeluk krijgen bij hun werk, dan staat ook meteen de verdienste stil. Geen ongevallenwet of ziekteverzekering voor circusartiesten. Wél hoge belasting! Maar daar denken ze niet zo bij als ze in de circuspiste bezig zijn. Daar piekeren ze over als ze in de woonwagen of in het pension zitten...
Artiesten betrekken hun leerlingen meestal uit hun intieme kennissenkring. De ouders weten dan dus, aan wie ze hun kind toevertrouwen. Er wordt dan bovendien een contractje gemaakt, waarin precies beschreven
| |
| |
staat waaraan zowel de artiest als de leerling zich te houden hebben. Die contractjes zijn zeer verschillend, maar in hoofdzaak komt het doorgaans hier op neer, dat de artiest zich verplicht om zijn leerling het vak van acrobaat, springer, jongleur, antipodist, of iets dergelijks bij te brengen. De artiest betaalt het onderhoud van de leerling, ook zijn kleren en zorgt dat hij nog enig onderwijs krijgt, ook al is hij van de lagere school af. Het eerste jaar is proefjaar en de leerling krijgt verder geen vergoeding. Het contract beslaat echter meestal meerdere jaren en dan begint de leerling geleidelijk aan iets te verdienen. De leerling mag niet naar een andere troep of leraar overlopen en verplicht zich, ook als hij al leerling áf is, nog enige jaren bij de troep te blijven.
Menig troepenleider heeft niettemin grijze haren opgedaan door zijn leerlingen. Heb je wel eens een ‘schleuderbrett’ of ‘Trampolin’ nummer gezien? Dat is altijd een troepje van vijf of meer personen, jong en oud door elkaar.
Met schleuderbrett ot trampolin wordt aangeduid de wip die bij deze acrobatiek gebruikt wordt. Een jongen gaat op het ene uiteinde van de wipplank staan. Aan de andere zijde springt een zwaardere acrobaat van een paar meter hoogte op de wip. Wat gebeurt er dan? Juist! De jongen wordt in de hoogte geslingerd! Hij wordt dan door weer een andere acrobaat, de ‘vanger’ opgevangen.
Maar bij zo'n simpele toer blijft het niet! De jongen moet leren om een sierlijke draai in de lucht te beschrijven, een salto, of soms twee of drie! Een dubbele salto of een triple-salto. En niet altijd komt hij netjes op de schouders van de vanger te staan! Deze vanger neemt ook wel eens een stoeltje op zijn schouders waarin de jongen komt te zitten. Daarmee begint de reeks oefeningen. En gaat het goed met het stoeltje dan komt er een stok onder, een steeds langere stok, zodat de jongen dan op het laatst hoog en droog boven in het circus op zijn stoeltje terecht komt. En dan zijn er nog allemaal variaties b.v. twee jongens tegelijk omhoog en samen een salto! Hopla! Voila!
Wordt de jongen ouder, dus zwaarder, dan heeft hij intussen geleerd ‘tempo te geven’, dat is zijn lichaam zodanig te laten ‘zwiepen’ dat hij ondanks zijn meerdere zwaarte tóch hoger komt. Dat geldt ook voor voltigeurs en ikariërs. Dan komt de ware acrobaat pas boven en wordt hij pas een waardevol medewerker van de troep.
Tot hij weggaat, voor zichzelf begint, of in een andere troep overstapt. En dan kan de leider weer gaan zoeken naar een nieuwe leerling en weer de moeizame leerjaren aanvangen...
Je zult nu bij jezelf denken: ‘nou, ik zou niet graag zo'n leerling zijn en maar in de lucht geslingerd worden! Veronderstel dat ik te hoog ga of te ver... dan zou ik een lelijke smak maken!’
Zo erg is het niet. Je begrijpt dat een troepenleider weinig heeft aan een leerling die na de eerste les al een paar weken in het ziekenhuis ligt!
Ieder nummer heeft zijn methodes om zijn leerlingen met weinig of geen risico het vak bij te brengen.
Een acrobaat of springer laat zijn leerling eerst ‘boogjes’ maken, dat is áchterover met de handen op de grond. Dan moet de jongen omslaan, dat is de benen in de hoogte en aan de andere kant van de handen weer op de voeten neerkomen. Eerst krijgt hij steeds een duwtje, later kan hij het alleen. Steeds vlugger maakt hij zijn serie boogjes en omslagen. Dan krijgt hij een gordel om met opzij een handvat. De leraar houdt het handvat vast en nu moet de jongen proberen de omslag te maken zónder met zijn handen de grond te raken. Dat is dan al de achterwaartse salto! Op dezelfde wijze leert hij de voorwaartse salto. Bij schleuderbrett-nummers komt ook de gordel te pas, maar de leraar kan die natuurlijk niet bij het handvat houden. Aan de gordel komt dan een dubbele ‘longe’. Dat zijn twee stevige koorden aan weerszijden van de gordel, die over twee katrollen hoog boven de knaap lopen en waarvan de leraar de uiteinden stevig vasthoudt. Komt de jongen verkeerd terecht
| |
| |
dan trekt de leraar aan de koorden en zweeft de jongen in de lucht! Heb je wel eens een voltigenummer gezien? Een ongezadeld, meestal breed en zwaar paard, draaft in het rond en van binnen uit de piste springen mannen en vrouwen op zijn rug, blijven erop staan, klimmen op elkaars schouders en verrichten allerlei gevaarlijke en moeilijke trucjes, terwijl het paard maar doorholt. Ook dat wordt ingestudeerd door middel van de ‘longe’ maar nu is het één koord, dat precies midden boven de piste over een katrol loopt. Het bedienen van zo'n longe is vakwerk, want hou je domweg het koord vast, dan krijgt de jongen die eraan hangt een geweldige schok, een ruk aan zijn gordel, die hem de ribben kan breken! Het is een leuk gezicht om zo'n vakman met de longe bezig te zien: Juist als de jongen in zijn val op zijn ‘dode punt’ is, trekt de leraar soepel het koord strak en laat het dan ietsje vieren, zodat de val gebroken wordt. Zo lang de longe er bij is, is er dus geen gevaar. Maar de dag komt dat de leerling het zónder longe moet proberen. En dan is er wél gevaar hoewel de vaklieden dan nóg allerlei manieren hebben om zo'n knaap op te vangen als het misgaat. De Ikariërs leren het zónder gordel of longe. Naast de man die op zijn rug ligt staan dan twee helpers ter weerszijden, die bedreven zijn in het opvangen van de knaap als het letterlijk ‘scheef’ gaat. Trapezenummers oefenen zo, dat hun rekstok anderhalve meter van de grond hangt en dan staat er nog een helper bij die de leerling grijpt als hij eraf schiet. En vliegend trapeze? Tja... dat is wel het moeilijkste wat er is! En je denkt natuurlijk van niet, omdat er zo'n groot net onder is gespannen! Maar dat net is eigenlijk maar larie! Zeker, aan het slot van hun nummer laten de ‘vliegers’ en de ‘vanger’ zich met een paar sierlijke duikelingen in het net vallen en dan gebeurt er niets. Maar
grijpen ze midden in hun nummer mis, dan komen ze dikwijls zó raar in het net neer, en met zo'n vaart dat ze evengoed armen en benen, ja zelfs de nek kunnen breken! Of ze zijn zo scheef gegaan dat ze buiten het net neerkomen. Wat doorgaans de dood betekent. Een héél moeilijk vak. En daarom zijn er maar zo weinig vliegend trapeze-nummers.
Maar nu drie korte, wáre geschiedenisjes over Nederlandse circuskinderen: Een leerling, een artiestenzoontje en een jongen die tóch in het circus terecht kwam, zonder leerling te zijn geweest.
Een leider van een Nederlandse kunstwielrijderstroep had een Rotterdamse jongen gevonden die hij als leerling aannam, het zoontje van een kolenhandelaar. Het knaapje was op school een mislukking. Er was hem niets bij te brengen. Maar op acrobatiek was hij dol. Hij was er lichamelijk ook zeer geschikt voor. Zijn vader ging er ten einde raad mee accoord, dat de knaap bij de kunstwielrijder in de leer kwam. En nu leerde de jongen zeer vlug. De kunstwielrijder had ook veel verstand van allerlei andere acrobatiek en het duurde niet lang of de jongen had, met de vrouw van de kunstwielrijder als assistente, een eigen nummer als acrobatische springer. Dit werd nu in de circussen als tweede nummer vertoond. Maar de kunstwielrijder poogde vergeefs om de jongen verder nog enige ontwikkeling bij te brengen. Hij kon ternauwernood een leesbare brief naar huis schrijven...
Op verzoek van de leraar praatte de directeur van het circus eens met de knaap. ‘Je hebt toch als artiest méér nodig dan wat je in de piste doet?’ probeerde de circusdirecteur: ‘Je moet toch later ook een brief naar een directie kunnen schrijven? Je moet toch de bepalingen van een buitenlands contract kunnen lezen als je later voor je zelf bent begonnen?’
De jongen keek hem aan en wees op de kunstwielrijder.
‘Nee meneer,’ zei hij, ‘dat heb ik nooit nodig, want ik blijf tóch mijn heel leven bij ome Arnold!’
De leraar was tot tranen geroerd, maar...
Nog geen twee jaar later had de jongen zich de kop op hol laten brengen door collega's uit andere nummers die tot hem zeiden: ‘Je bent gek als je jouw baas het geld op laat strijken voor het tweede nummer en je zelf maar
| |
| |
een schijntje krijgt (de jongen was nog steeds leerling!). Begin toch voor je zefl!’ Ze hielpen hem werk zoeken en op zekere dag was de knaap verdwenen! Men kwam te weten dat hij in België optrad als springer.
De leider had hem kunnen vervolgen wegens contractbreuk, maar liet het er maar bij. Als je op zo'n manier zo'n jongen weer terugkrijgt is hij in de troep tóch niets meer waard...
Acht maanden later dook de knaap weer op bij de troep, volkomen verhongerd en met kapotte kleren. De meegenomen acrobatenkostuums en apparaten had hij moeten verkopen om weer ‘thuis’ te komen.
De leider nam hem weer op in de troep, maar was niét blij met de terugkeer van deze verloren zoon. ‘Die smeert 'm tóch weer over een tijdje,’ zei hij. En het kwam precies zo uit. De knaap verdween weer toen het contract was afgelopen. En men heeft nooit meer iets van hem vernomen...
Dat is geen verhaaltje, maar werkelijkheid.
Het gaat ook wel eens anders:
De Rosetti's, man en vrouw, hadden een griezelig nummer: Boven in het circus hing een ladder, die precies in het midden aan een as kon ronddraaien. De man aan het ene uiteinde, staande, rechtop, hield de ladder in evenwicht terwijl aan een korte trapeze aan het andere uiteinde de vrouw allerlei acrobatische toeren verrichtte. Tot slot draaiden ze in vliegende vaart over de kop in de rondte, daar héél hoog.
Ze hadden een zoontje, Jackie.
Het was een pierig jongetje, heel bleek en mager, maar toch nóóit ziek.
‘Voor het acrobatenvak deugt ie niet,’ zei de vader spijtig. ‘Hij moet maar in het burgerleven wat zien te worden.’
De ouders deden hem op een duur internaat en met de vakanties mocht hij meereizen. Hij wou zo graag zo'n éénwielfietsje hebben en dat kreeg hij. Gedurende zijn eerste vakantie leerde een collega van papa de jongen hoe hij
| |
| |
erop moest rijden. Het duurt in doorsnee een maand of zes alvorens dat vlot gaat, maar de jongen had halverwege zijn vakantie al de slag te pakken.
Van een andere collega kreeg hij drie ‘keulen’, dat zijn de rieten en met linnen overtrokken knotsen waarmee jongleurs werpen en vangen.
Met deze zonderlinge cadeautjes trok hij na de vacantie weer naar het internaat! De volgende zomer kreeg het echtpaar Rosetti zoonlief weer te logeren. Behalve een goed rapport bracht hij ook zijn éénwieler mee en zijn keulen en een menigte ballen en stokjes. En een brief van de hoofdfrater, die beschreef hoeveel succes Jackie had gehad bij zijn medeleerlingen als hij een voorstelling gaf...
Op de repetitie-ochtenden in het circus was Jackie steeds present. Hij was nog even schriel en bleekjes, maar de collega's van papa keken vol bewondering toe over de resultaten die de jongen had weten te behalen door steeds oefenen in vrije uurtjes. Hij kreeg van alle zijden vaktechnische raadgevingen en lessen en Jackie verdween wéér naar het internaat, met nog meer rare spullen bij zich...
Na het eindexamen kwam hij voorgoed bij de Rosetti's. En hij werd meteen in het programma geplaatst als ‘Jackie Gordon, jongleur op de éénwieler’. Een Engels impressario zag hem in een Nederlands circus en boekte hem voor Engeland. En vandaar ging hij naar het Ringling-Circus in Amerika!
Papa Rosetti heeft altijd een kleine foto-album in zijn zak met Amerikaanse foto's van zijn zoon, en mama zegt steeds: ‘Dat had ik altijd wel gedacht!’ Maar dat is niet waar.
Wie had dat trouwens wél gedacht van dat bleke kereltje?
Dat was dus een werkelijk gebeurd geval met een leerling en met een kind van circusartisten.
Maar het komt ook nog wel eens anders voor:
Een raar geval was het met die veertienjarige Utrechtse slagersjongen die Kemme heette. De baas van deze jongen had altijd de circusartiesten tot klant en leverde ook het vlees voor de roofdieren. Met de grote mand vóór op zijn fiets moest de jongen dan aan de woonwagens en in de stallen het vlees afleveren.
Hij was een beetje boerse jongen, met rode konen en warrig blond haar, die met verwonderde blauwe ogen het gedoe van dat circusvolkje aankeek.
Toen hij bij een kameel stond te kijken, maakte een geweldige stalknecht die bekend stond om zijn grote kracht, een grapje met hem. Hij wilde hem optillen en op de kameel zetten.
Maar toen de verschrikte jongen merkte wat de man wilde, rukte hij zich los ... pakte de man op en zette hém op de kameel.
De geweldenaar zat daar wat verwonderd te kijken en de artiesten die erbij waren hadden een geweldige pret!
De reus was niet boos, gelukkig, maar bekeek de jongen eens wat nader en bevoelde zijn armen, die geweldige spierbundels hadden. Acrobaten voelden ook eens en knikten elkaar begrijpend toe.
Men polste hem of hij niet als leerling bij een acrobatentroep wilde komen, maar Kemme wilde niet!
Hij ging aan een turnvereniging en vond daar een vriend, met wie hij een acrobatisch nummer instudeerde. Want hij kreeg van de circussen altijd vrijkaart jes en had goed gekeken hoe de vaklieden het deden. Wat er aan vakkennis ontbrak, vulde Kemme aan door zijn geweldige kracht en het jaar erop kwam hij met zijn vriend bij het circus en vroeg of ze samen op de repetitie eens wat mochten laten zien.
En ze liéten wat zien!
De directie en de acrobaten stonden verbluft te kijken. De directeur zorgde dat Kemme en zijn vriend een engagement kregen bij een bevriend klein Nederlands circus.
| |
| |
Al zag Kemme er wat boers uit, hij was allerminst een dom boertje!
Hij zag dat de acrobatentroepen, de ‘sterke mannen’ altijd hetzelfde serietje kunststukken vertoonden en probeerde het eens helemaal anders te doen.
In plaats van met een zware acrobaat als ‘bovenman’ begon hij met een licht meisje. Door dit verschil in gewicht kon hij met zijn ‘bovenvrouw’ veel sterkere staaltjes laten zien. Hij reisde met het nummer heel Europa door, breidde zijn nummer eerst uit tot twee man en een vrouw en later tot twee mannen en twee vrouwen. Het werd iets geweldigs en ‘De Kemmy's’, zoals ze nu heetten, werden in vakkringen legendarische figuren, waarover men met de diepste bewondering sprak. Het werd meer een ‘Werpnummer’ met de meisjes en als grap werd verteld, dat Kemme zijn bovenvrouw zó hoog opgooide, dat hij even naar de kleedkamer kon gaan om daar te zien hoe laat het was en dan nóg op tijd terug was om de vrouw weer op te vangen...
Kemme ging met zijn troep naar Amerika en bleef er. Hij werd Amerikaan en verdiende véél geld. Met het eerste passagiersschip dat na de oorlog uit Amerika hier arriveerde, kwam hij over, om zijn verkommerde familie weer op de been te helpen en hier en daar nog een oud-collega de hand te drukken. Maar hij ging weer spoedig terug naar Amerika.
Géén circuskind dus, maar als hij destijds niet in het circus zijn kalfslapjes en soepbeentjes had gebracht, als jongen, zou hij misschien nu een forse slager zijn.
En vást geen Amerikaan!
|
|