spreken en ik zei toen: ‘wanneer je mij zuiver zakelijk vraagt: acht je de toetreding van Eva R.-de C. wenschelijk en nuttig voor het tijdschrift, dan zeg ik je ronduit neen, maar jij doet net alsof het een sentimenteele geschiedenis is.’ Hierop antwoordde Coenen: ‘dat is het ook voor mij’. Ik zei: ‘het is uiterst pijnlijk omdat je daarmee de zaak op ander terrein brengt. In elk geval kan ik nu geen beslissing nemen.’ Na Coenen's vertrek sprak ik nog met Vestdijk, die er evenals ik vierkant tegen is. De moeilijkheid is echter hoe deze zaak zoo te behandelen, dat wij Coenen, dien wij zeer gaarne mogen, zoo weinig mogelijk pijn doen. Eergisteren werd ik opgebeld door van Nijlen, dien ik sedert mijn terugkeer uit Holland niet gezien had. Hij vertelde mij den dag na de vergadering reeds een brief van Coenen ontvangen te hebben om E.R.de C. in de redactie op te nemen. Coenen had waarschijnlijk gehoopt hem mee te krijgen voor mijn terugkeer, waarbij dan de stemmen 2 tegen 2 zouden zijn, terwijl Coenen's stem dan de doorslag zou geven. Maar Jan van Nijlen voelt er al evenmin iets voor en hij heeft dit Coenen geschreven, gelukkig zonder ruggespraak met mij te houden.
De zaak is nu zoo: van de vier redacteuren zijn er drie vierkant tegen en ik geloof dat ook de uitgevers er niets voor voelen. Het zou nu toch wel aangenaam zijn indien Coenen berustte en deze zaak thans als definitief afgeloopen beschouwde, want deze kwestie belemmert een prettige vrije normale samenwerking. De vergadering in Den Haag, ietwat troef begonnen, liep betrekkelijk vlot tor Coenen, waarschijnlijk juist daarom, met die ongelukkige geschiedenis kwam. Dat bedierf weer de geheele stemming. Tal van kwesties zijn daardoor onbehandeld gebleven, omdat wij natuurlijk Coenen niet voortdurend lastig wilden vallen na die geschiedenis. In elk geval is het circuleeren der bijdragen begonnen en wij hopen dat dit op den duur een beetje gesmeerd zal gaan. Hoofdzaak is in elk geval, dat er nu aan het volkomen onafhankelijk optreden van Coenen een einde is gekomen en dat alle redactiezaken thans onderling besproken moeten worden. De volgende bijeenkomst is bepaald op half Januari.
Zoudt U mij niet het genoegen willen doen een ander omslag te maken waar vooral de namen niet zoo groot opstaan. Het geheel zou ik dolgraag wat eenvoudiger zien.