32 (XVIII) Menno ter Braak aan J. Greshoff, 21 oktober 1935
Het heele Dossier Coenen las ik vanmorgen te bed, als een roman, je tactiek is uitstekend geweest; ik had het, vrees ik, tegen een zoodanigen zaniker afgelegd; bovendien is je defense of ter Braak allervriendschappelijkst. Wat C. tegen mij heeft, laat mij ten slotte ijskoud; misschien is het wel, dat ik hem eens ernstig vernachelde over zijn adoratie voor Taye Aagje Moro. Gelukkig dat zijn antipathie precies klopte met mijn neiging om voorloopig redactieverantwoordelijkheid te schuwen. De tactiek van Coenen lijkt mij overigens duidelijk genoeg; hij wilde door zijn ouwehoeren en uitstellen aan de reformatie ontsnappen om zijn wanbeheer met zijn harem rustig voort te zetten. Alleen jouw dreigement om heen te gaan heeft hem op een inderdaad benepen manier gedwongen zijn toestemming tot het vragen van Vestdijk te geven. Ik kan mij het gedrag van den ouden heer natuurlijk best begrijpen; het is niet prettig om te hooren te krijgen, dat je een wanbeheer voert, maar wat mij het meest ergert, is Coenens volmaakt gemis aan inzicht in de principieele kant van de zaak; dat G.N. langzamerhand een gezellig vuilnisbeltje ging worden, dat het voor de zaak zelf van belang zou zijn, dat er nieuw bloed inkwam: daarvan interesseert hem niets. Enfin de oplossing lijkt mij de best-mogelijke. Vestdijk zal stellig aannemen. Wil je van mij een bijdrage voor het eerste nummer, waarin hij optreedt? Ik heb iets liggen en sta het met geestdrift af.