De grappige muyzeval
(ca. 1815)–Anoniem grappige muyzeval, De– AuteursrechtvrijStem: Jonkmans die wil gaan uit vryden.Wakker op verliefde geeste,
Zingt nu vrolyk en verheugt,
Viert nu Venus blyde Feeste,
En berst uit in volle vreugt:
| |
[pagina 77]
| |
In het aangenaam beschouwen,
Van de zoeten Roozemond,
't Eelsten Pronkstuk van de Vrouwen,
Daar myn ziel vermaak in vond.
Zy die door de tooveryen,
Van haar lieve zoetigheid,
Brengt zo menig hert in leije,
Eer zy door haar gunst verblyd;
Eer zy haar lieve zwarte oogjes,
Met een mindelyke gloed,
En haar eel besnoeide boogjes,
Tot ons nederdalen doet.
Zo lang is ons hert in leije,
En het brand in liefdens vlam,
Daar het mede heeft te streije,
En maakt onze kragten lam,
En doet ons byna bezwyken,
Door de heete minnepyn:
Wanneer dat zy heen ging stryken,
Tot de dood ons einde zyn.
Ach! myn lieve Ziels-vrindinne,
Staat my deze bee doch toe,
Dat ik myn verliefde Zinnen,
Aan u openbaren doe,
Gy die myne ziel doorgriefde,
Doe ik u het eerstmaal zag,
En de lust gaf tot myn liefde,
Door uw vriendelyke lag.
Zag ik uwe lieve wangen,
Schoonder dan het witst Albast,
En een roos rood bosje hangen,
In het midden-puntje vast,
Zag ik uwe lodder oogjes,
| |
[pagina 78]
| |
Luisteryker dan de Zon,
En uw gitte Hemel-Boogjes,
Daar gy Venus mee verwon.
Zien ik uwe Voorhooft pronke,
Als een Altaar van de min,
Waarop staage liefdens-vonken,
Branden van ons ziel en zin,
En uw Neusje wel besneden,
Uitgehouwen als een Albast;
Zo van boven en beneden,
Fraai en netjes afgepast.
En uw Lipjes lieve meisje,
Van uw rood coralen mond,
Zyn het die zo meenig reisje,
Hebben myn jonk hert gewond,
Want uw lieve lipjes bloeije,
Als de roode rooze blaên;
Daar kan niet als Nektar vloeijen,
Een Ambroos uw mond uitgaan.
Laat my dan een Beitje wezen,
Die zich in het Blaadje zet,
En zyn Honing weet te leezen,
Uit de Roos en Fiolet,
Laat my dan myn armen buigen,
Om uw witte zwaane Hals,
En der Goden Nektar zuigen,
Uit uw Lipjes eel en mals.
EYNDE |
|