Grappig liederen-album
(ca. 1885)–Anoniem Grappig liederen-album– Auteursrecht onbekend48 der nieuwste en meest geliefkoosde coupletten en comique scènes
[pagina 35]
| |
heer, uit me-de-lij-den, Een mid-del dat on-feil-baar is; Ik wensch te
ster-ven zon-der lij-den, Maar haast u toch, Of 't loopt weer mis.
(Gesproken). Ik heb me in het hoofd gehaald, op de eene of andere manier te willen omkomen. Waarom? Jullie bevalt het leven, niet waar? Nu, mij niet. Ik heb er genoeg van. Alle dagen hetzelfde liedje: Eten, drinken, slapen. Wat is dat prettig hé? En bovendien, het regent den heelen dag, en ik heb geen paraplu. Is dat een leven? Ik had wel lust me van een toren te werpen. Ongelukkig lijd ik aan duizelingen. Bovendien kon ik op het hoofd van iemand terecht komen, die schadevergoeding kon eischen. refrein. Ik vind het le-ven zoo on-draaglijk; Dat 'k zucht in
nood, was ik maar dood! Een zelfmoord vind ik zeer be-haaglijk; En met plei-
zier Deed ik hem hier.
2.
Eerst meende ik een vak te kiezen
Waarbij de honger u maakt van kant,
En 'k wilde zonder tijdverliezen
Een dichter worden of muzikant,
Misschien doe ik toch nog veel beter,
Een kaart te nemen voor één dag
Op d'een of d'andren trein. Ik weet er,
Die gaan uit 't spoor, zes keer per dag.
(Gesproken). Ik zou er wel plezier in hebben mij voor de hersens te schieten, al ware het slechts om mijn vrouw te logenstraffen, welke beweert, dat ik die in 't geheel niet bezit. Maar ik stel geen vertrouwen in vuurwapenen. Eens heb ik het beproefd - ik heb op mijn hart aangelegd, staande voor het spiegel, met een revolver van mijn grootvader in de hand, ik heb den haan overgehaald, heb hetspiegel in plaats van mijn hart getroffen en... het grapje kostte mij f 22½. | |
[pagina 36]
| |
3.
Het ophangen zou 'k ook niet haten,
De hennepband lacht mij wel toe;
Maar dikwijls zal de koord loslaten,
Al is men nog zoo 't leven moe.
Was ik maar rijk, het zou niet falen,
Er kwamen kooplui aan mijn huis,
En als ik dan niet wou betalen,
Ze worgden m'in mijn eigen kluis.
(Gesproken). Eens heb ik geprobeerd mij op te hangen en ik heb er nog berouw over. Nauwelijks zweef ik in de lucht of ik voel me door zoo'n verschrikkelijk niezen overvallen, dat de knoop van den zakdoek er door losgaat. Ik kijk nauwkeurig toe, wat zie ik? Het is de snuifzakdoek van mijn schoonmoeder! 4.
Ik wou wel gaan naar 'n apotheker,
En halen daar wat rattenkruid;
Maar ach, dit middel is ook niet zeker,
Met tegengif drijft men 't weer uit.
'k Geloof, mijn dood waar' veel secuurder,
En veel goedkooper bovendien
Als ik dineerde, maar niet duurder,
In 'n restaurant voor 'n stuiver of tien.
(Gesproken). Sterven van honger! dat zou te lang duren; ik zal liever dadelijk de spijskaart vragen om een eind aan mijn armzalig leven te maken. Wat zou ik voor mijn maaltijd moeten nemen om mijn dood te verhaasten? - Ha! daar bedenk ik wat! Ik zal beafsteak vragen, die is toch zoo taai, dat hij niet met een mes gesneden en nog minder met de tanden te vermalen is. 5.
Zeer graag zou ik mij gaan verdrinken,
Zoo zeer verlang ik dood te zijn;
't Is laf, in water te verzinken,
'k Verdronk mij liever in den wijn.
Ik zag ook wel eens dwaze lieden
Zich laten plett'ren door een trein,
Maar ik wou liever, als 't kan geschieden,
Verpletterd door uw bravo's zijn.
(Gesproken). Mij in een put werpen! Ik kan het niet. Eens heb ik mij in een put zonder water geworpen, die 17½ Meter diep was. Nauwelijks ben ik beneden, of ik herinner mij, dat ik het venster van mijn kamer niet gesloten heb; ik weet mijzelf weer naar boven te werken; ik loop naar mijn kamer, ik sluit de deur van binnen op 't nachtslot en ik steek het hoofd eens even in bed, om niet dan tegen half tien van den volgenden morgen te ontwaken. Gij ziet dus, dat een put mij ook al geen hulp kan verschaffen! |
|