vaart, elke nuancering van het wee-gevoelen ongenadig overplantend op de aangezichten die steeds dichter dringen naar de vrouw toe; bij elke rilling één stap dichter, langzaam nader en nader in schokkend meevoelen met de wonderbare groei in de vrouw.
25 December.
De Jaar-Trein raast de tunnel door . . . en plots, in een verte die onbereikbaar lijkt en tóch dichtbij, de schittering van het lokkende einde en het nieuwe begin: het Licht dat belovend nadertuimelt. En deze gezegende tunnel-uitgang lijkt op een verre ster, rond als een schietschijf waarop de Trein scherp het roer heeft gericht.
In de wagen heeft de jonge vrouw voorzichtig het hoofd achterover gelegd tegen de harde bankleuning en weelderig golven haar lokken langs de dunne schouders in bescheiden reiken naar de zachte deining van de borst. Reeds volgen de krampachtige rillingen vlugger op elkaar, doorschokken het gepijnigde lichaam en de vele zielen in de wagen. Nu hangt een wègende spanning en hoorbaar suist één zware ademhaling uit zoveel monden. En dan . . . een schreeuw die, hard en klagend van wee, opslaat tegen de lage zoldering en bezwerend neerzijgt in het laatste drummen van moede lijven die langzaam op de knieën nijgen.
En plots is de Trein de tunnel uit. Een glorieuze klaarte rukt vlammend de duisternis weg en als uit duizend vuren zwenkt een gouden gloed de wagen in, waar, in de verheven flonkering van dit hervonden licht, de Geboorte is volbracht.
In Wagen Eén barsten boeien knakkend los en zware ketens vallen rinkelend op de houten vloer . . .
Ivo Michiels.