in de lucht hing, op werkelijk praegnante wijze uitbeeldt. Het meest paradoxale blijft misschien Herremans ‘Vergeet niet te leven’ dat in uren waarin dood en ellende met de minuut angstwekkender vormen aannamen, werd geschreven. Welk getuigenis geeft bijvoorbeeld Johan Daisne's ‘Trap van Steen en Wolken’ van mens en tijd? Zelfs in het laatste werk van Lampo, dat, alhoewel nu geschreven, slechts tot de Meidagen van 1940 gaat, zelfs daarin niets van de werkelijke, schrijnende tijds-atmosfeer, tenzij echtscheiding en buitenechtelijke verhoudingen hier het ware tijdsbeeld moeten verwoorden. Werkelijk een boek van deze tijd, een boek waarin al de roerselen die de laatste jaren door ons van dag tot dag meer beproefd gemoed zijn gegaan, een boek dat ons de mens van vandaag uit het leven haalt, dàt konden we nog niet vinden. En laat zulk een boek dan pessimistisch zijn, het zou aanvaardbaar kunnen klinken. Want ook de verontschuldiging van ‘vlucht uit tijd en gebondenheid’ naar een individuele, zinnelijke, verloochenende en sexueel-decadente wereld met als enige basis het niet opgewassen zijn, ook zulke verontschuldiging kan bezwaarlijk steekhoudend genoemd: het is de wreedste bekentenis van eigen onmacht, van eigen lafheid. Tenzij vlucht en ontaarding wezenlijk het uitzicht van deze jaren moeten bepalen.
Laat ons een positieve vraag stellen: ‘Is er een lichtpunt?’ Hebben we enige reden om te kunnen geloven in de toekomst zonder de schijn te moeten geven buitenissige utopisten te zijn?
Keren we eerst tot onszelf. Slechts wanneer wij ons innerlijk evenwicht kunnen hervinden zal het mogelijk zijn het ons omringende te bepalen en een eigen houding er tegenover aan te nemen. Dit innerlijke evenwicht, dit noodzakelijke zelfvertrouwen is het enige uitgangspunt en de ontstentenis ervan is ook de grondoorzaak van de huidige morele en maatschappelijke malaise. Materiele ontgoochelingen bepalen mede het geestelijke defaitisme. Wij hebben na deze oorlog helden gekend en naast deze helden de verfoeiden en de uitgestotenen. Samen vormen zij één geheel: de massa der ontgoochelden. Zij buigen het hoofd en schuwen het licht, ze vereenzamen en geraken verward in hun eigen theorieën. Zij hebben zich eenmaal opgeofferd, het is tevergeefs geweest, neen, geen tweede maal. GEEN TWEEDE MAAL, daar ligt het hem. De strijd heeft geen oplossing gebracht, alles is er nog hopelozer om geworden. Waarom zich verder afsloven, ze willen genieten van wat nog te genieten valt en niet denken, vooral niet denken. Nochtans ze weten, ze weten het heel goed: dit onderdompelen is geen oplossing, maar kunnen zij nog anders, zij hebben zoveel te vergeten. Maar vergeten zullen ze ook hier niet en de rust zullen ze ook nergens vinden. Ze zullen zoeken en steeds terug beginnen te denken en hoe dwazer hun vlucht hoe sterker de kwelling, hoe dwingender het besef dat er iets moet gedaan worden, dat ze eraan kapot gaan, onvermijdelijk. Maar alle activiteit is dood in hen totdat langzaam de bewustwording zal rijpen, totdat ze zullen voelen dat ook in de meest materiele genietingen het geluk hen blijft ontsnappen, het geluk en de rust die slechts in de strijd te vinden zijn. Dat is dan een begin, een zoeken om zichzelf terug te geven wat ze verloren hebben, het besef van hun menszijn dat naar aanknopingspunten zoekt. Want hoe vereenzaamd ook, steeds tast de mens naar steun en houvast. En deze aanknopingspunten, ze zijn er, men heeft ze slechts te aanvaarden: het tijdelijke doorgronden in het licht van het eeuwige, zichzelf zien als schakel in de keten, de keten die roest en