Golfslag. Jaargang 1
(1946-1947)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
Het ‘olde landschap’.Drente is wellicht de minst gekende der Nederlandse provincies. Gelegen in het Noorden van ons land, ten Oosten van het IJsselmeer, ingesloten tussen Duitsland en de provincies Groningen, Friesland en Overijsel, is het één der weinige Nederlandse provincies, die niet rechtstreeks in verbinding staan met de zee, zelfs niet met het IJsselmeer. De kern der provincie wordt gevormd door het zachtgolvende, 10 tot 20 m. hoge Drents plateau, dat het hoogst is in het midden en in het Oosten. Door belemmering der afwatering van het plateau naar de grote oerstroomdalen van Eems (ten Oosten van de Hunze) en Vecht (in 't Zuiden) en door de moeilijke doorlaatbaarheid van de kleileem in de ondergrond, ontstonden de grote veenmoerassen, karakteristiek landschapselement in Drente. De hoogveenmoerassen vormen een natuurlijke grens en hierdoor worden er slechts enkele toegangen tot Drente gelaten. Dit isolement is van grote invloed geweest op de ekonomische en sociale ontwikkeling. Veel oude toestanden zijn hier nog lang bewaard gebleven. Tot vóór korte tijd was Drente het land van hei en struiken, het gebied van de woeste gronden, waar onafzienbare heidevelden, afgewisseld door zandverstuivingen, in hun verlatenheid de herinnering bewaarden aan een geheimzinnig, ver verleden, waarvan de Hunebedden de eerbiedwaardige getuigen zijn. Van al onze provincies echter heeft Drente, voornamelijk in de laatste jaren, wel de meest ingrijpende veranderingen ondergaan in een snel voortschrijdende kultuurarbeid, die op tal van plaatsen het karakter der streek geheel heeft gewijzigd. Nu gaat de ontginning in versneld tempo. De heide wordt ontgonnen, de zandverstuivingen worden beplant, kanalen worden gegraven; de armoedige plaggenhutten worden vervangen door stenen huizen, de rieten daken door moderne dakbedekking. De eenzame herder met zijn schapen wordt een steeds zeldzamer figuur in het Drentse landschap, waar de ruige heide wordt omgeploegd, bezaaid en in kultuur gebracht, de woeste gronden meer en meer terugwijken voor de zich steeds verder uitstrekkende akkers en bouwlanden. | |
[pagina *15]
| |
[pagina 113]
| |
‘Aol plechten gaot vorbij!’ zegt het Drentse boerenvolk, als het niet zonder weemoed spreekt van het in onbruik raken van oude gewoonten en volksgebruiken. Toch moeten we daaruit niet besluiten dat er geen deel van het ‘olde landschap’ zou behouden zijn. De fauna en flora van het prachtig bloeiende heideland zijn van een aangrijpende schoonheid. Het is daar dat de kuikendieven en roerdompen broeden, evenals de tureluurs, scholeksters en grutto's en de kemphanen hun gevechten houden. Het ‘veenbedrijf’ is natuurlijk het meest karakteristiek bedrijf van Drente. Het met de hand uitsteken van de turf behoort echter langzamerhand ook tot het verleden en de mens werd ook hier door de machine vervangen. De landbouw en veeteelt zijn nog van veel meer, ja van hoofdzakelijk belang in Drente. Bij de vervening der gronden moet de bovenste laag van het veen, het zgn. ‘bolster’ of ‘bonkaarde’ op de ondergrond achterblijven. Vermengd met het uit de kanalen komende zand geeft deze de vruchtbare dalgrond. Wij kunnen in Drente twee soorten dorpen, twee soorten in de bevolking onderscheiden. Eerst de aloude ‘es-dorpen’ op de reeds eeuwenlang bebouwde zandgronden. De akkerbouw geschiedt hier enkel op de ‘es’, terwijl langs de rivieren zeer veel ‘groenland’ (weiland) zich uitstrekt. De eerste nederzettingen ontstonden waarschijnlijk als een barricade van huizen, verscholen in de bosrand, om een open ruimte, de ‘brink’. Ieder huis, dat beter werd bijgebouwd, drong zich zo dicht mogelijk tussen de anderen, in een stand die op de beschikbare grond het voordeligst was. Het gevolg is, dat men, als men nu de dorpsstraat volgt, de oude huizen, alle van het Saksische type, met hun grote, grauwe rieten daken, met hun grote schuurdeur aan de achterzij, zowel met hun achter-, zij-, als voorkant naar de weg vindt gebouwd, als een kudde rustende schapen, elk in hun eigen stand. Typisch voor elk Drents dorp zijn de talrijke brandvijvers en in de herfst de vele korenbulten, op één of twee plaatsen buiten het dorp, met de hele korenoogst van het dorp, die wacht op de dorsmachine. In die ‘es-dorpen’ heerst tussen de bewoners nog de oude hechte gemeenschap, die de eenvoudige voorvaderlijke gebruiken in ere houdt. In de nieuwe ‘veenkoloniën’ huist een meer heterogene bevolking, op godsdienstig gebied, en ook inzake herkomst: mensen uit Drente, Overijsel, Friesland, Oost-Friesland, Munsterland enz. zijn hier samengekomen. In deze afgegraven veenstreken leent de vruchtbare dalgrond zich best tot intensieve akkerbouw. (Smilde, Kloosterveen, Hogeveen, Hollandseveld). | |
Afstamming en geschiedenis.De oudste bevolking, die in het Noorden van Nederland vaste woonplaats had (in het Nieuw-steentijdperk), is het boerenvolk der Hunebedden, dat zich uit Denemarken en Noord-West-Duitsland in Oost-Nederland vestigde en vooral megalithische graven (echte grafkelders) bouwde. De reusachtige steenblokken die gebruikt werden, waren aangevoerd door de reusachtige gletsjers in het ijstijdperk en achtergebleven na het smelten van het landijs. Waar deze ontbraken legde men grafheuvels met koepelvormen aan. De meeste Hunebedden komen voor op de ‘Hondsrug’ tussen Drouwen en Borger, ook rond Odoorn. | |
[pagina 114]
| |
De Kelten, die in het Bronstijdperk in ons land kwamen hebben geen invloed gehad op de bevolking en van een Romeinse overheersing is er geen sprake geweest. We mogen besluiten dat de meeste Drenten tot het Faalse type behoren. Er moeten veel bossen in Drente geweest zijn. Zij zijn er lang gebleven, tot dat de armoede der bevolking het hout der laatste bossen aantastte. Er ligt geen zwaard over Drente. Het is er stil, ook in de geschiedenis. Men ontmoet er geen geharnaste krijgers, noch trekken er heerscharen over het oude, arme land. De natuur bedeelde het met schoonheid - niet met rijkdom, en in geen ‘histoire de bataille’ komt de naam Drente voor. Als de kinderen 's avonds, voor het naar bed gaan, luisteren naar vertellingen, zijn deze niet ontleend aan verschrikkelijke gebeurtenissen uit de geschiedenis. De vader vertelt van reuzen; van Brammert en Elbert, die op het Erolloer veld met hunebedden knikkerden. De geslotenheid der Drentse dorpsgemeenschap betekent de gebondenheid van het individu aan die kleine gemeenschap. Maar zij betekent tevens de vrijheid van deze collectiviteit tegenover een grotere. Daarom kan men het Drentse Volk msschien één van de meest vrije volksdelen noemen, die in ons land bestaan. Het is een Volk zonder adel en zonder steden, zonder voorrechten, maar ook zonder verplichtingen. Drente heeft nimmer voor de vrijheid gevochten, het had die van de oorsprong af. Van vóór het jaar 1000 tot nu is de Drent vrij geweest. Het feodale stelsel met zijn lijfeigenen en zijn leenheren heeft zich ook nooit in Drente ontwikkeld. Slechts éénmaal heeft Drente voor de Vrijheid gestreden. In de zomer van 1227 greep de moorddadige slag van Ane plaats (ten Zuiden van Koevorden), waar een bisschop het leven liet. De Drenten, wars van alle dwingelandij, versloegen hun bisschop Otto II met zijn trotse heir. Een volgend bisschop, Otto III, die de weerbarstige Drenten er weer onder gekregen had, legde hun als zoenoffer het bouwen van een klooster op, dat rond 1255 naar de buurtschap Assen werd overgebracht. Hieraan heeft Assen feitelijk zijn opkomst te danken. Nu is het de hoofdplaats, het administratief en kultureel centrum van Drente. De tachtigjarige oorlog ondergaat Drente stil. Het gewest treedt toe tot de Unie van Utrecht. Helaas het verraad van Rennenburg brengt het landschap weer in de macht der Spanjaards, die zich in Koevorden nestelen. Er is een erkende en niet erkende drost, doch zoo lauw zijn de Drenten onder dit alles, dat, als de Spanjaarden verdreven zijn, de Generaliteit Drente als een wingewest behandelt en geen zetel geeft in het algemeen bestuur. Bij de verovering van de zilvervloot door Piet Hein, werd heel Nederland door, feest gevierd... uitgezonderd in Drente. | |
Volksgebruiken.In deze landbouwstreek zijn het natuurlijk weer in de eerste plaats de voor het boerenwerk rustige wintermaanden, waarin de feesten en plechtigheden plaats grijpen. Als het oude jaar uit is, en het nieuwe ingeschoten, komen 's morgens kinderen, 's middags volwassenen ‘neijaorwinnen’. Voorzien van mandjes en doeken gaat de jeugd van huis tot huis om in ruil voor ‘geluk in 't neijaor’, | |
[pagina 115]
| |
nieuwjaarskoeken ‘knieperties en rollegies’, ‘dolle wieven’, koek en appels te ontvangen. Op vastenavond wordt met de rommelpot of hokevot gelopen. Daarna zijn het de avondvisites van buren, vrienden en familie, die de lange winteravonden vullen. De getrouwde lui gaan uit, het huis overlatend aan dochter of dienstbode, die met één of meer vriendinnen op 't hoes passen. (‘lös hoes, crediet, of ‘vrij of’ heet dat in de onderscheidene streken van Drente). Is Januari de maand van de ouden, Februari behoort aan de jongelui. Jonge meisjes gaan ‘oet spinnen’ naar familie of vrienden, waar gedurende de enkele dagen van haar verblijf visite wordt genodigd. Eertijds werd het spinnewiel meegenomen; nu, want deze gewoonte, evenals ‘lös hoes’ is nog niet uitgestorven, is het de breikous, die wordt ter hand genomen. Tegen 9 uur komen de jongelui ‘snorren’. Ze kiezen elk een meisje, al of niet afgesproken, met wie ze verder de avond doorbrengen, eerst gezamenlijk onder ‘gekjagerij’ en zang, later alleen. Met Maart en April begint het werk op de akker weer en eindigt uitgaan en pleizier maken. Palmzondag luidt de Paasweek in. Met versierde Palmpasens gaan de kinderen naar familieleden en vrienden. Het kruis van dunne latjes, versierd met palmtakjes, noten, rozijnen, enz. wordt bekroond door broodvlechten en Palmhaantje. Noten, sinaasappelen e.d. worden dankbaar door de kinderen aanvaard. Zaterdags vóór Paschen - ‘aolewannendag’ - wordt alles wat met de schoonmaak niet meer bruikbaar bleek, onder het zingen van: ‘He 'j ok aole wannen?
Die wij Paosken brannen.
He 'j ok 'n bossien stroof riet,
Aans hew Paoskenmaandag niet.’
door de jeugd afgehaald, op wagens geladen en naar de voor het Paasvuur bestemde plaats getrokken. Door de jongelingschap wordt alles op Paasmaandag rondom een met teerten bekroonde paal opgestapeld en met dennetakken aangevuld. 's Avonds wordt alles verbrand. Men kan die avond wel een paar honderd Paasvuren in het oude landschap zien oplaaien. Als Mei in 't land kwam, werden vroeger de nieuwe boeren door de buren feestelijk opgehaald en ‘ter stee’ gebracht. Tegenwoordig is deze gewoonte (seg), evenals de grote bruiloften (wasschuppen) in onbruik geraakt, alsmede vele met het huwelijk gepaard gaande gebruiken. Als een jonge man het jawoord kwam vragen, ging hij die dag (een Zondag) bij zijn uitverkorene eten. Al naar dat een stuk schink (ham) of een halve zwaenskop op tafel kwam, werd de minnaar aangenomen, dan wel afgewezen. Een ‘wasschup’ was een voorname gebeurtenis in 't Drentse boerenleven. Een week vóór de trouwdag ging de ‘neuger’ rond om familie en vrienden van ver en nabij ter bruiloft te nodigen. Op de morgen van de trouwdag reed de bruidegom, vergezeld van zijn familie, in versierde linnenwagens, naar het huis van de bruid. De neuger moest voor de, volgens traditie gesloten, grote schuurdeur, de bruid uit naam van de jonge man opeisen. Daarna volgde het bruiloftfeest. | |
[pagina 116]
| |
In enkele dorpen wordt met Pinksteren nog de ‘Pinksterbroed’ rondgeleid. De vroegere ‘ringrijderij’ met paard en sjees, is hier en daar door een dergelijk spel per fiets vervangen. Toch leven bij landbouwtentoonstellingen deze oude gebruiken weer op. Met Sunt Jobk (25 Juli) werd op het boerhoren geblazen, ten teken dat met korenmaaien (bouw) werd begonnen. Ook 's middags om 5 uur werd voor de ‘vesper’ geblazen. Vóór Sunt Meerten (11 November) behoort de oogst binnen te zijn. Dat is nog steeds een feestavond voor de jeugd in Drente. Een mooie Sunt Meerten, door Vader gemaakt van een biet, mangelwortel of komkommer, wordt met een brandend kaarsje er in, door de kinderen rondgedragen. Met Sint Niklaas vermaken de grotere jongens zich door verkleed met een schebilskop (mombakkes) langs de huizen te gaan, waar ze, evenals de kinderen met Sunt Meerten, appels, noten, enz. krijgen. Eertijds was ook tweede Kerstdag (Sunt Steffen) een belangrijke dag. 's Morgens kwamen kinderen koeien en paarden ‘steffen’, een zegewens spreken, waarvoor een stootbrug (stoet met boter, waarop een beschuit) de vaste beloning was. 's Avonds werd er gefeest met muziek en dans. | |
Het Drentse volkskarakter.Zoals bij alle mensen en alle volkeren wordt het bepaald door zijn erfelijke aanleg en zijn milieu. Nedersaksers zijn het, hoofdzakelijk van Faals ras, van de wereld geïsoleerd op hun zandig eiland, hard wroetend voor een karige opbrengst. Het Faalse ras is hardnekkig volhardend, bodemvast. Dat versterkt nog de afzondering. Zoals ieder Nedersaks, is de Drent geen globetrotter. Hij is met mindere welvaart tevreden, als hij maar toeven kan op zijn ouden grond. Een Drent opent niet gauw zijn hart, vooral niet tegenover vreemdelingen. Zoals alle Saksers, is hij ver gevorderd in de kunst zijn gevoelens en gedachten te verbergen. Er heeft in Drente nooit een dichtkunst gebloeid. (Als er ooit een Drents dichter zal komen, zal hij realist en mysticus moeten zijn. Guido Gezelle ligt het Drentse karakter nader dan Vondel en Bilderdijk). Men hield er niet van de voortrekker, van de buitenbener. De zeden, het heersende gebruik, kreeg een overwegend karakter. Individuele durf en ondernemingsgeest werden steeds bij de Drenten al te weinig gevonden. Alle nieuwe, winstgevende bedrijven zijn practisch in handen van Groningers. Dat brengt zelfs mee dat het ‘ja’ van de Drent niet altijd ‘ja’, zijn ‘neen’ niet altijd ‘neen’ wil zeggen. Dat is geen karakterloosheid, want voor een boer geldt het als moedig, door dik en dun aan de zijde der gemeenschap te staan. Ook de Drentse moraal is aan de gemeenschap gebonden. Met ‘dat möt toch!’ is alles verklaard en behoort elk zich te onderwerpen. Door zijn weinig winstgevend, hard labeur, is de Drent zuinig en materialist geworden. Maar zijn belangloze hulpvaardigheid is door de solidariteit van eeuwen gegroeid. Hun trouw aan het eens gegeven woord zal wel uit dezelfde bron voortkomen, evenals uit hun faalse hardnekkige standvastigheid. Dat faalse ras, samen met de sterke verbondenheid met de natuur, is waarschijnlijk de oorzaak | |
[pagina 117]
| |
van hun meest opvallende eigenschappen: hun rust en ongekunsteldheid, hun naïeve eenvoud, hun natuurlijke bescheidenheid. Twee bekende Nederlandse schrijvers zijn uit Drente afkomstig: Johan Fabricius; en dan, de geboren en getogen Drent in hart en nieren: Anne De Vries (wel degelijk een schrijver, en geen schrijfster). Deze laatste is voor Drente, wat Anton Coolen voor Noord-Brabant is. Hij heeft veel buiten Drente moeten leven, en zegt zelf: ‘Met heimwee naar Drente heb ik in Zeist mijn ‘Bartje’ geschreven.’ En dit heimwee is de eerste bron geweest, waaruit zijn boek met leven en ontroering bezield werd. Laten we besluiten met wat A. De Vries zelf over Drente en zijn bewoners denkt: ‘Een zandige vlakte, temidden van onbewoonbare veenmoerassen, een eiland, zo ontoegankelijk als weinig andere gedeelten van ons vaderland, dat was Drente uit vroegere eeuwen, het oude Landschap. En de Drent! Zijn kinderlijke geaardheid uit zich b.v. in de bijna aandoenlijke liefde voor zijn paard. Wanneer het weer slecht is, wanneer hagel en regen uit de hemel striemt, zegt de Drent tegen zichzelf, dat het geen weer is, om er met het paard op uit te gaan. En dan neemt hij zijn vrachtje onder de arm en trotseert alleen natheid en kou. De Drent heeft zijn eigenaardigheden. Wanneer een ‘Hollander’ spreekt van ‘ons volk’, bedoelt hij het Nederlandse volk. Een Fries heeft bij die uitdrukking het Friese volk op het oog. Maar de Drent duidt met ‘oeze volk’ een nog veel kleinere gemeenschap aan, noch de Drentse, zelfs niet de dorpsgemeenschap. ‘Oeze volk’ is, uitgezonderd in het geval als het vader en moeder aanduidt, het eigen gezin, soms met de naaste familieleden. ‘My home is my castle.’ En in deze vesting dringt geen vreemde door. De Drent steekt slechts in uiterste noodzaak voor langere tijd ‘zijn benen onder eens anders tafel.’ Hij redt zich ook in eigen bedrijf graag met eigen volk. En wanneer men het niet vermijden kan, een knecht of meid te nemen, worden deze geheel in de familiekring opgenomen. Binnen deze kleine gemeenschap heerst de grootste gemeenzaamheid, daar gaat alle afstand verloren. Daar leefde vroeger, in het ‘lösse hoes’ het gezin in één ruimte met de dieren, daar legde een kip haar ei bij de haard, daar kreeg het varken gemoedelijk een klap met de ‘slief’, de grote houten lepel, als het zich gevaarlijk dicht waagde bij de etenspot. Ja, daar kreeg een gast dikwijls, als blijk van groot vertrouwen, zijn slaapplaats toegewezen in de echtelijke bedstee. Die gast kwam dan achteraan, tegen de muur te liggen; was het een man, dan sliep de boer in midden, anders de boerin. Deze gemeenzaamheid, deze gemoedelijke omgang van de Drent met al het hem omringende leven, kenmerkt ook sterk zijn religieuze houding. De verhouding heer en dienaar, met zijn noodzakelijke consequenties van heerschappij en onderwerping ligt de Drent niet, die van vader tot kind, beter van vriend tot vriend echter, de sfeer van rustige gemeenzaamheid, is karakteristiek voor hem. Van zijn dominee, zijn dokter, zijn onderwijzer, zijn burgemeester, verlangt de Drent dan ook allereerst, dat hij er ‘eigen’ mee kan zijn. Het moeten mensen zijn zonder drukte, zonder stadswaan, ‘niks gien meneeren.’ Dan is hij het best toegankelijk voor hun leiding. KAREL VANDERHAGHE. |
|