herleid. Het was een hartstochtelijke reactie. En toch is deze met gloed aangekondigde vernieuwing niet uitgegroeid tot wat ervan verwacht werd. Al hebben Van Ostayen, Gijsen, Moens e.a. onvergetelijke bladzijden geschreven. HET meesterwerk van expressionisme kunnen we moeilijk aanwijzen.
We schrijven nu één jaar na het eindigen van de tweede wereldoorlog. Dat de reactie op deze vijf jaren van vernietiging anders zou zijn, anders moest zijn, dat wisten we allen, doch dat ze zo lang op zich zou laten wachten, dat ze zich zo bloedloos, zo levenloos zou aankondigen, heeft velen teleurgesteld. Leven we misschien nog te zeer in de atmosfeer van oorlogspychose, zijn de luchten nog niet genoeg gezuiverd van haat en doodslag, zijn we nog niet overtuigd van de vrede die met ronkende woorden werd aangekondigd? Er ligt waarheid in dit alles. Wel hoort men niet meer het bulderen der kanonnen, niet meer het huilen der sirenes, niet meer de bluffende oorlogsberichten, maar men gelooft niet in de vrede, men gelooft niet meer in de mens, men gelooft niet meer in de toekomst. Slechts het ogenblik heeft nog belang. Leef, leef van de ene minuut in de andere, denk slechts aan vandaag, zwijg over morgen; men zal u minachten, gij die nog wenst te behoren tot diegenen die Béranger noemde: ‘Ces fous qui croient au lendemain’.
Even willen we het woord van de dag gebruiken: het existentialisme. Dit schijnt voor velen de enige toevlucht, de enige redding; er is een geheimzinnigheid en een decadentie die bekoort. Verre van mij hier in dit kort bestek een pleidooi voor of tegen te houden, noch oorsprong en ontwikkeling grondig te willen nagaan, doch veel van deze leer vinden we nu reeds in tal van verzen bij onze jongste dichters.
Eigenlijk zijn er drie verschijnselen die bij het doorsnuffelen van de in honderd en één tijdschriften verspreidde gedichten vooral opvallen. Een eerste verschijnsel zouden we kunnen noemen een her-aanvaarden van het romantisme. Dit verschijnsel dat in de grond het meest gezonde element vertegenwoordigd, wordt echter door de twee andere enigszins overvleugeld, te weten: het vluchten in een nogal streng doorgevoerd individualisme en verder een drang naar een bepaald, doch beslist nog onvoldragen classisisme.
Welke van deze stromingen nu zal in de toekomst beslissend zijn voor het uitzicht van onze poezie? Laat ons eerst even nagaan aan welke waarden de reactie zich heeft te voeden om als reactie opgeld te doen. De grote slogan op kunstgebied gedurende de bezetting was ongetwijfeld het proclameren van de volksverbonden kunst. Ik hoef hierop niet verder in te gaan, reeds genoeg werd er gepalaberd om voor en tegen te verdedigen. Men heeft nu genoeg van ronkende slagzinnen, genoeg van een vergoddelijkt heroisme, genoeg van wat men noemt ‘een tot mythe opgedreven nationalisme’, genoeg van broederschap, kortom van alles wat de zogenaamde waarden van het individu moest op de achtergrond plaatsen om alleen de gemeenschap en het gemeenschappelijk ideaal te dienen. En tegen deze waarden zal de reactie zich hoofdzakelijk te richten hebben. Tegenover het vergoddelijkt heldendom zoekt men zijn heil in romantische idealen, tegenover de uitbundigheid en sommige slordigheden in wezen en vorm rest een zich beroepen op de bezonkenheid, op de rust en de wijsheid van het classisisme. En tegenover de volksverbondenheid wil men plaatsen de verheerlijking van het