dat hij innerlijk overtuigd is de koning op dezelfde wijze te kunnen foppen als de anderen. Zijn opdringerige vleierij, de listige zinsspeling op een schat, getuigen er verder voor dat hij in Nobel niet zijn heer maar een ijdel en hebzuchtig despoot zag.
Terwijl Reinaert God nauwelijks vernoemt in vloek- en eedformules en de spotlach om de mond heeft wanneer hij over de hel spreekt, - ze slechts vernoemt om de anderen nog meer in zijn goede voornemens te doen geloven, - is Elegast integendeel uiterst godsdienstig. Hij heeft berouw over zijn zonden en bidt om vergiffenis. Voor elke gewichtige beslissing knielt hij en smeekt Gods genade en de voorspraak van Maria af.
Zo gezien, naast het ridderlijke leven van Elegast, komt Reinaert ons voor als een onverbeterlijke booswicht, die alle middelen, de slechtste en de heiligste, aanwendt om tot zijn doel te geraken.
Plaatsen wij ze nog eens naast elkaar zoals we ze kennen: Elegast, dief door de nood, moedig en strijdvaardig in de kamp, kampioen van het recht, eerlijk en oprecht in zijn overtuiging, edelmoedig voor de vijand, trouw vriend, dienaar van de koning, vol godsbetrouwen, de ware ridder; en Reinaert, de geboren dief, ‘al haddemen hem thooft afghesleghen, het ware ten hoenreb waert ghevloghen’ (1728), sluw en listig, steeds op zoek naar uitwegen, verdediger alleen van zichzelf ten koste van anderen, een stuk schijnheiligheid aaneengenaaid met leugens en bedrog, onverbiddelijk in zijn wraak als hij iemand in zijn macht heeft, vleit, maar bedriegt nog meer zijn vorst, gewetenloos, tot het uiterste de vrijbuiter.
En toch, ondanks alles, onze Reinaert is sympathiek. Elegast heeft ons dadelijk aan zijn zijde. Maar ook Reinaert hebben wij lief, en we zijn blij telkens hij, op de hem eigen gewikste manier, een dreigend gevaar afweert. Komt dit door de lichte vermakelijke verhaaltrant van de schrijver, of is het omdat de andere dieren ook ver van heilig zijn en steeds zoo aartsdom om de door zijn onuitputtelijke listigheid beruchten schelm telkens te laten triomfeeren?
Wij kunnen niet anders dan zeggen: Reinaert, Reinaert een groter schelm bestaat er niet, maar om het plezier dat wij genoten hebben bij de lezing van uw ongelofelijke avonturen, moogt ge blijven leven; roof en spot maar op, haal verder uw beste streken uit, maar... vooral kom nog eens weer om er over te vertellen.
Als besluit van deze vergelijking kunnen we verwijzen naar een tweetal vragen die in verband met de ‘Reinaert’ gesteld worden. In de ‘Karel ende Elegast’ ademt nog de oude germaanse dadenlust en drang naar gelovige maatschappij waarin de ridder, die de zwakken helpen moet, zijn ideaal beleeft. Vaste begrippen van trouw aan Heer en God leiden het leven in gevaarvolle, ja, maar rechte banen. Het verraad wordt er gestraft met de dood. Mannelijke kracht draagt het epos.
In de ‘Reinaert’ voelen we een geheel verschillende geest. Deze roman speelt nog in het feodale kader maar de oude ridderidealen bestaan niet meer. Het Godsoordeel stelt de rechtvaardige niet langer in het gelijk; een