Den dubbelden en vermeerderden Goese nachtegaal
(na 1711)–Anoniem Goese Nachtegaal– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
Gy zijt als een Zee van weelde,
Die mijn Ziel verlangen doet:
Want u schoonheyt boven maten,
Die daer in mijn oogen speelt,
En die mijn Ziel niet kan verlaten,
Heeft mijn hert soo seer ontstelt.
Zou ik hier mijn ooren leenen,
Naer 't gevley van dees Zareen?
Die mijn blijdschap keert in weenen,
Waer door dat mijn vreugt verdween;
Neen ik wil mijn ooren sluyten;
Voor dees soete Toover-klacht,
Eer dat mijn Ziel door dat soet fluyten,
In den afgront is versmacht.
'k Sweer u Liefste noyt te verlaten,
Maer vast te Trouwen nu,
Och de steenen over straten,
Sullen zijn te kout voor u,
Daer gy Lief sult overtreden,
Met u maagdelijke voet;
Ik sal tot proef van trouwigheden,
Die verwarmen met mijn Bloet.
Swijg van dit onmatig spreken,
Jonkman gy quetst mijn Eer:
Want ten zijn maer loose treken,
En men vind' er noch veel meer,
Die de Meysjes soo bedriegen,
Door gevleyde Minne-spraak,
Maer hun Trouw siet men seer haest vervliegen
Neen ik steeker af de draak.
Meynt gy Lief dat ik wil wesen,
Een bedrieger van u smert,
Neen, ach neen, mijn Uytgelesen,
Gy zijt oorsaak van mijn smert,
| |
[pagina 41]
| |
U pijne is mijn pijne,
En u smert is my een smert;
Ach Engelin siet u aenschijne,
Staet gewortelt in mijn hert.
Hoe lang sal dat blijven duuren?
Suyker woorden zijn 't nu al,
Daer men moet het dier besuuren:
Want den Honing keert in Gal,
Soo lang als de Jongmans vryen,
Vleyen sy de Meysjes seer,
Daer na komen zy in 't lyen,
Als sy quyt zijn eens haer Eer.
't Is als Honing die gy vloeyden,
Dat uyt uwen valschen mont,
In mijn minne-vier te woeden,
Neen, ach neen tot geender stont,
Sal ik u geloof doch geven,
Dat gy sult bewegen my,
U valsche min wort van my verdreven:
Want gy steekt vol verradery.
Toeft wat wreede en wilt niet vluchten,
Och waer loopt gy stuure Maagt?
Is 't dat gy niet acht mijn suchten,
Ik u dit voor het leste me draagt:
Want gy zijt mijn Moorderesse,
Die mijn levendig stoot in 't graf,
Ach Tygerin, oorsaek van mijn persse,
Gy neemt my het leven af.
De Dochter treet in Belofte.
Jonkman stilt u, weest te vreden,
En wilt suchten niet soo seer,
Ik sal met u in 't Houwelijk treden,
Schenken u mijn Maagden Eer.
|
|