weder, anderen in welstand verkeerende, voor een korten tijd, om dan weer heen te gaan, - Suriname mag, gezien zijn armoedigen, bekrompen toestand, bogen op rijke vruchten van opvoeding en opleiding.
Velen zijn de jongens! Maar de meisjes?
Deze moeten onze aandacht niet ontgaan en het is noodig bij dit vraagpunt stil te staan. Wat is er in maatschappelijken zin voor het Surinaamsch meisje gedaan in de richting als voor de jongens, namenlijk voor hare maatschappelijke zelfstandigheid? Wie werkt, behalve de geestelijken, hier tot verdere leiding van het Surinaamsch burgermeisje? Waar zijn de lichamen, de beurzen, die het meisje dat zich onderscheiden heeft, hetzelfde of een deeltje te geven als den jongen toebedeeld wordt?
Waar zijn zij? Wie zijn zij?
Met vreugde vernemen wij, dat in ons midden een comité zich gevormd heeft tot viering van het 75-jarig Emancipatiefeest. Maar met groote vreugde, dat dit comité van achtenswaardige mannen, van wie wij bewust zijn dat het weet wat het wil, zich het ongelijk lot van het volksmeisje heeft aangetrokken en zich voorstelt iets te doen tot hare lotsverbetering, wij stellen ons voor, ondere anderen om haar geschikt te maken voor het sociale leven.
Hier ligt een braak veld, waarop door achteloosheid onkruid is opgewassen. Het comité plaatse zich voor de taak, de schadelijke uitwassen weg te maaien om zoodoende een vruchtbaren akker te verkrijgen, waarop met succes kan gearbeid worden. Wegdoen de oude sleur: ‘Wat baat mij inspanning!’ Den weg tot lotsverbetering belichten! Grootsch is de taak welke het op zich heeft genomen. Moge het niet ontbreken aan hulp zijdens degenen die er toe in staat zijn! Veel energie zal van de edele mannen gevraagd worden. Eveneens maken zij aanspraak op de gaven van allen die wat kunnen bijdragen. Schragen werkers en medewerkers elkaar, zoo zal de taak des te lichter zijn en is er succes te verwachten. Dan zal het jaar 1938 eene eereplaats nemen in de ontwikkelingsgeschiedenis van Suriname.