| |
| |
| |
Jubileumjaren uit de geschiedenis van Suriname.
Roomsch-Katholieke gemeente.
De tweede vestiging. Inrichtng van het eerste kerklokaal.
Het jaar 1937 herinnert aan de tweede vestiging der Roomsch-Katholieke Missie, 150 jaren geleden. De eerste vestiging had plaats onder gouverneur Van Sommelsdijck en werd opgeheven na het overlijden van den laatsten der drie priesters: Fredericus van den Hofstadt, Thomas Fuller en Petrus Crol, in 1686.
In 1786 kregen de Katholieken, na herhaalde pogingen om de vrije openbare godsdienstoefening en erkenning als zelfstandige gemeente, vrijheid van godsdienstoefening, doch onder zeer beperkende voorwaarden.
De H. Gongregatie tot Voortplanting des geloofs in Rome vaardigde inmiddels het besluit d.d. 28 Nov. 1785, waarbij zij, overwegende dat de R. Katholieken in de Nederlandsche kolonie Suriname verstoken zijn van kerkelijke bedienaren, om hun Sacramenten en andere geestelijke hulpmiddelen te verstrekken; wijders dat hun door de bestuurders der kolonie de vergunning is verleend, om vrijelijk den katholieken godsdienst uit te oefenen, besloot de Surinaamsche Missie in te lijven bij de Hollandsche Missien en twee seculiere of reguliere priesters hierheen te zenden.
17 October 1786 landden de priesters Albertus van Doornik en Adrianus Kerstens te Paramaribo.
Zij kochten een huis aan de Wagenwegstraat van den kommandant der troepen, later gouverneur-Gen., J.F. de Frederici.
| |
| |
Het benedenhuis werd als pastorie gebruikt en boven werd kerk gehouden.
1 April 1787 werd de eerste plechtige Mis met inwijdingsrede in de nieuwe kerk gehouden.
Op 16 Augustus van hetzelfde jaar werd door het Hof beschikt dat dit gebouw van huurwaarde vrijgesteld zou zijn, zoolang het voor kerkelijke diensten werd gebruikt.
Na de sluiting der kerk andermaals - vermoedelijk 1 Maart 1793 - vertrok pastoor Eeltjens naar Nederland eù werd de pastorie verhuurd. Het pand is later verkocht aan S. van Lierop, die het verbouwde, en is thans eigendom van de Hervormde kerk.
| |
Nederl. Israëlietische gemeente.
Eeuwfeest van de synagoge.
Leden van het kerkbestuur waren:
Voorzangers: P. Heilbron, M.J Keyzer, J.J. Lyons; Parnassims: M.M de Hart, S Z. Soesman; weesmeessieren: E. Barend, E. Lion Arons; gezworen klerk:
S. Alexander; kosters: M. Barend Jr. E.S. Snoek;
Ieden tot correspondentie met de Nederlandsche Hoofd-commisste: S. de la Parra, D.M. Sanches.
| |
Plechtigheden en gezangen
ter gelegenheid van de inwijding der synagoge
Newé Sjalom op 30 Nissan 5597 = 5 Mei 1837.
Hebreeuwsche gelegenheidszang vervaardigd d.d. heer Salomon Polak, vertaald door H.M. Leudendorff:
Inleiding:
Laat ons Heer! om Uwen naam te prijzen,
Mijn geest op Arendswieken rijzen,
En daal Uw' wijsheid op mij neer!
Laat heilig dichtvuur mij doorgloeijen,
En mijn lied welluidend vloeijen,
Als hemelszang uit hooger sfeer!
Laat ons zingen in koralen!
Met feestbazuinen en cymbalen!
Gezeten boven Engel koren,
Zal Hij onzen feestzang hooren!
| |
| |
De Hemel en Aarde betuigen Uw aanzijn,
De wond'ren der schepping verbazen ons oog;
Verstaald zou de mensch, en versteend zou zijn hart zijn
Indien hij zijn knie voor Uw almacht niet boog;
Hoe meer hij mogt pogen Uw doel ie doorgronden,
Hoe meer hem Uw werken den Schepper verkonden
Hoe meer hij naar kennis en wijsheid mocht streven,
Erkent hij den Heere en wijdt Hem zijn leven;
En roemt en verkondigt den volk'ren Uw eer,
Dat alten U vreezen en dienen, o Heer!
Men offert U wierook en bouwt U altaren,
Doch ziet Gij op reinheid des harten slechts neer,
Tot heil der verdoolden die onwetend waren,
Verbreidet Gij, Vader! Uwe heilige leer;
Tot troostbron, tot leiding in 's menschlijke leven,
Hebt Gij ohs Uw hemelsche wetten gegeven;
Gij liet tabernakelen en tenten U stichten,
Naar Godd'lijken wil Uwen dienst te verrigten,
Uw oogmerk was echter ons zaligheid meer,
Dan hulde tot eipenen luister en eer.
Door Pharao's ijzeren dwangjuk geteisterd,
Verkeerden onz' vader'n in rampspoed en nood;
En troostloos, verwezen, van zinnen verbijsterd,
Was niemand die uitkomst of redding hen bood;
Doch Gij op den troon der ontferming gezeten,
Gij hoordet hun smeeken en slaaktet den keten,
Waarin de verdrukking hen dus had geklonken,
En hebt hen genadigen bijstand geschonken;
En 't duister verdween aan den hemelschen trsns,
Het licht der verlossing verspreidde zijn' glans.
Gij hebt bij de Schelfzee Uw' Almagt bewezen,
En veilig Uw volk door de golven verzeld;
Toen heeft het in jubel den Heere geprezen,
En plechtig vertrouwen in Mozes gesteld;
En 't rijsje schoot op tot heerlijke vruchten,
Alomme begon men den Heere te duchten;
Het zaad dat Gij strooidet ging nergens verloren,
De stem des geloofs deed luide zich hooren,
Men beleed U als Schepper van alles wat leeft.
Die Israel verkoren, geheiligd zich heeft.
| |
| |
Gij hebt op den Sinaï Uw woorden geboden
Als Vader tot Zoon ons welwillend verklaard;
En eene verbintnis met Jakob gesloten,
Zijn erfrecht der Godd'lijke liefde zoo waard.
Hoe lieflijk en zacht zijn de hemelsche snoeren
Die tevens tot hoogste zaligheid voeren!
Gij leerdet den mensch in 't doornige leven
Langs 't bloemrijke pad der liefde te streven,
Naar 't zalig verblijf waarin droefheid noch pijn,
Noch kluisters des stoff'lijken lichaams meer zijn.
Dit praalgebouw dat wij U Eeuwige! wijden,
Vervange den Tempel van vroegeren tijd;
Onz' mond zal in stede van offers belijden:
Dat wij Uwen wetten en leer zijn gewijd;
Die wetten die eeuwig op hechte pilaren
Den grondslag van onze belijdenis waren,
En die door hun' heilige strekking ons toonen,
Waar liefde en deugd en verdraagzaamheid wonen;
Welzalig het volk dat verkoren door God,
Steeds huisvest in vrede; hoe zoet is zijn lot!
Wij zijn in het huis des Heeren vergaderd,
Te loven, te prijzen Uw heiligen naam;
Ootmoedig zijn wij Uw drempel genaderd,
Te stam'len o Hemel! Uw grootheid en faam!
Maar kan wel onz' onmacht den God aller dingen,
De nietige sterv'ling Uw' grootheid bezingen?
Blijf, Vader! blijf ons in liefde genegen!
Verhoor onze wenschen en schenk ons Uw zegen!
En zie van den Zetel der liefde, o Heer!
Barmhartig op tempel en bidders steeds neer!
Slot.
O zegen hen wier deugden blonken,
En die ons milden bijstand schonken;
En sterk deez' tempels steunpilaren!
Wil steeds tot Uwen dienst ons leiden,
En Uwen heil'gen geest verspreiden,
Op dit Gebouw en zijn altaar!
Dat allen die op Aarde wonen,
U kennen en U eerbied toonen!
En U alleen als éénig Wezen
Belijden en geen ander vreezen!
| |
| |
Gewoon gebed voor Z. M, den Koning benevens Hoogstdeszelfs Koninklijke familie en Vertegenwoordiger in deze Gewesten.
Gewoon gebed voor deze en alle andere gemeenten.
Zang door de gemeente gedurende den optogt.
De Gewijde Rollen naar de Ark. Psalm 29.
Leerrede over Psalm 93 vs 5, door den Eerw. Hr Ph. Heilbron. - Symphonie. - Toespraak. - Slotgebed.
Slotzang Koor: Psalm 150.
| |
Onderwijs.
1877-1937.
Het jaar 1937 is voor het Onderwijs in Suriname een niet onbelangrijk jaar.
Op 30 Augustus zal het 60 jaar geleden zijn, dat de leerplicht alhier is ingevoerd, terwijl het Departement van Onderwijs 2 dagen daarna 60 jaar bestaat.
De Hendrikschool zal op 8 November 1937 haar 50-jarig bestaan herdenken.
Het is daarom niet overbodig hierover te memoreeren. Een en ander is geput uit de Geschiedenis van het Onderwijs van Thomson en de jaarverslagen en verder aangevuld met gegevens, mij verstrekt op het Departement van Onderwijs.
Het onderwijs heeft in Suriname steeds de belangstelling van de Overheid mogen genieten. Reeds in art. 29 van het octrooi van de West-Indische Compagnie (1682) was omschreven, dat de Overheid eene belasting mocht heffen, waaruit ook onderwijzers zouden kunnen worden betaald; en opvolgende gouverneurs hebben zich met de bevordering van het onderwijs bezig gehouden, terwijl van 1876 af het Nederlandsch voorbeeld zooveel mogelijk is gevolgd. Eerst sedert dien tijd kon men zeggen, dat de Overheid eigen scholen kon stichten en doen houden. Vóór dien tijd was het onderwijs uitsluitend in handen van particuliere lichamen en personen en was de uitvoering van de voorschriften op dit stuk opgedragen aan de ‘Commissie van het schoolwezen’, ingesteld bij het Regeeringsreglement van 1815.
| |
| |
Van 1834 dateert de indeeling van de onderwijzers in 1e, 2e, 3e en 4e rang, welke indeeling eerst bij verordening van 30 December 1931 (G.B. 1932 No. 47) vervangen werd door de indeeling met de Nederlandsche benaming van hoofdonderwfizer voor zooveel betreft den 1en en van onderwijzer voor zooveel betreft den 3en rang; de 2e rang werd afgeschaft, terwijl de 4e rang den naam van hulponderwijzer kreeg.
In 1863 verrezen verschillende scholen in de stad en in de districten, daar na de emancipatie de lust tot schoolbezoek sterk bleek toe te nemen. Deze scholen waren alle van particulieren. Sommige waren in het bijzonder aangewezen om de kinderen op te nemen, voor wie het gouvernement betaalde; deze waren de z g. bijzondere scholen voor jongens en meisjes, afzonderlijk of gemengd. Reeds vóór de emancipatie lieten de beide hier werkende zendingsinstellingen onderwijs aan slavenkinderen geven: de Evangelische Broedergemeente van 1844 af, de Roomsch-Katholieke Missie kort daarna. Voor dat onderwijs kreeg de Broedergemeente voor het eerst in 1865, de Roomsch-Katholieke gemeente in 1866 geldelijke ondersteuning, welke sedert aan beide gemeenten onafgebroken is verleend.
Op 23 Juni 1873 werd aan den toenmaligen gouverneur Van Idsinga aan de Koloniale Staten aangeboden een wetsontwerp tot regeling van het geheele onderwijs in Suriname op den voet van de Nederlandsche wet van 1857. De uitvoering daarvan zou echter te kostbaar voor Suriname worden. Zij werd daarom door gouverueur Van Sypesteyn ingetrokken en werd op 15 Januari 1875 een nieuw ontwerp aangeboden, hetwelk na de daarin aangebrachte wijzigingen en aanvullingen, geworden is de verordening van 8 December 1876 (G.B. 1877 No. 10), houdende ‘voorloopige voorzieningen betrekkelijk het lager onderwijs in de kolonie Suriname, in afwachting eener definitieve regeling van het onderwerp’. Wacht Suriname nog altijd op eene definitieve regeling van het onderwijs, de voorloopige regeling was een belangrijke stap op den goeden weg. Zij schreef leerplicht voor, voor kinderen van 7-12 joar, en werd een Inspecteur belast met het toezicht op het onderwijs, die te Paramarbio zou worden bijgestaan door eene Commissie van onderwijs en in
| |
| |
de districten door de distircts-commissarissen en in Nckerie door eene sub-commissie van onderwijs.
Ingevolge art. 41 zou de verordening in werking treden 2 maanden na hare afkondiging, welke geschiedde op 30 juni 1877; zij trad dus in werking op 30 Augustus en bestaat op 30 Augustus 1937 dus 60 jaar.
En welke zijn de vruchten geweest van de verordening?
In verband met den voorgeschreven leerplicht, welke ingevolge art. 41 twee maanden na de uitgifte van het Gouvernementsblad (30 Juni 1877) waarin de verordening geplaatst is. zal in werking treden - dus op 30 Augustus 1877 werd bij resolutie van 25 Augustus 1877 La A No. 9, den Procureur Generaal opgedragen om den Inspecteur voor het Onderwijs hulp te verleenen ter opsporing van ouders, voogden en verzorgers, die niet voldeden aan de verplichting hun bij art. 18 opgelegd; tevens werd aan de toenmalige wijkmeesters opgelegd om uiterlijk op ultimo Juni van het Onderwijs te doen toekomen van kinderen tusschen 7 en 12 jaar. die op ulto December of ultimo elk jaar nauwkeurige opgave aan den Inspecteur voor Juni woonachtig waren in hun wijk. welke maatregelen naar wij vernemen, helaas tot het verleden behooren.
In deze verordening is bepaald, dat ieder, die in het bezit was van de akte van bekwaamheid tot het geven van lager onderwijs enden ieeftijd van 23 jaren had bereikt, aan het hoofd van eene school mocht staan zoowel in Paramaribo als in de districten. Ongeëxamiueerde onderwijzers mochted dus niet meer aan het hoofd van scholen staau.
In art. 27, 2e lid, is be paald: ‘Dit onderwijs wordt door middel van toelagen en bijdragen uit de koloniale kas bevorderd en zooveel noodig voor zoover de middelen het gedoogen, van gouvernementswege kosteloos verkrijgbaar gesteld voor degenen, die het verlangen’; gelegenheid dus voor eene vrije ontwikkeliug van het bijzonder onderwijs op den voet van het voorschrift uit het Regeeringsreglement 1865, alsmede gratis gewoon lager onderwijs. Reeds bij dezelfde verordening werd het mogelijk gemaakt gelegenheid te openen tot het doen geven van ‘uitgebreid lager onderwijs’ door
| |
| |
het subsidiëeren van bijzondere scholen voor dit doel. Van dit voorschot hadden genoten de dames Bueno de Mesquita en Van Meerten, beiden nu wijlen.
Bij de verordening van 2 Januari 1904 (G.B. No. 1) in werking getreden op 1 Januari 1905, werden voor de Schoolbesturen regelen vastgesteld voor de verkrijging van ondersteuning voor hunne bijzondere scholen en de jaarwedden van openbare onderwijzers, waarnaar de subsidiën zouden worden berekend en vastgesteld.
Deze regeling had in den loop der tijdan talrijke wijzigingen ondergaan.
Bij de wet van 26 Maart 1920. Staatsblad No. 130 (G.B. No. 39) werd art. 159 van het Regeeringsreglement van Suriname in dien zin gewijzigd, dat verkregen werd de gelijkstelling van het bijzonder en het openbaar onderwijs.
Een begin van verhooging voor zooveel betreft de salarissen der bijzondere onderwijzers werd gemaakt bij de verordening van 16 Februari 1921 (G.B. No. 12). Bij K.B. van 4 December 1925 No. 23 (G.B. No. 93) en bij latere verordeningen werd de gelijkstelling in meerdere punten doorgeyoerd.
In verband met de uivoering van de gelijkstelling werden bij besluit van 27 April 1926 (G.B. No. 40) regelen vas gesteld voor de openbare en de bijzondere scholen, welke regelen later werden gewijzigd en aangevuld.
In 1880 is, dank zij de ijverige pogingen van onzen onvergetelijken Dr. H.D. Benjamins, toen Inspecteur voor het Onderwijs, een aanvang gemaakt met de oprichting van openbare scholen voor gewoon lager onderwijs, teneinde aan de min- en onvermogenden gelegenheid te geven tot het verkrijgen van Overheidswege van kosteloos gewoon lager onderwijs voor hun ne kinderen.
In zijn verslag over 1885 schreef Dr. Benjamins:
‘Onze kolonie is arm aan instellingen, die eene geschiedenis achter zich hebben, die kunnen wijzen op eene traditie en ook aan een eervol verleden kracht, tot voortbestaan ontleenen.
Onze inrichtingen van onderwijs overleven in den regel hare stichters niet en al is deze een lang leven beschoren, met hun dood gaat hunne stichting te niet,
| |
| |
om alleen in de herinnering van oud-leerlingen te blijven voortleven’.
In de verordening van 3 Maart 1886, dus 10 jaren na de afkondiging van de vigeerende onderwijsverordening, werd door gouverneur Smidt eene nieuwe regeling afgekondigd, die het onderwijs hooger, in geregelde banen leidde. Er werd bepaald, dat: Om in de stad als hoofd eener school te kunnen optreden, moest men ten minste in het bezit zijn van eene akte van ten minste den tweeden en in de districten ten minste den derden rang. Bij de afbraak van het onderwijs is, zooals later blijken zal, in het laatste wijziging aangebracht.
De milde bepaling van de verordening van 1876 waarbij aan de Commissie van onderwijs de bevoegdheid werd gegeven, om de kinderen, voor welke te Paramaribo kosteloos onderwijs werd gevraagd, te plaatsen op eene bijzondere school tegen het door het Gouvernement te bepalen en uit de koloniale kas te betalen schoolgeld op de scholen, die zij daartoe het geschiktst achtte, bleef gehandhaafd en dit werd door vele onvermogende ovders met groote ingenomenheid vernomen, daar zij liever hunne kinderen op eene particuliere, dan op eene Gouvernementsschool geplaatst zagen. Naar zij beweerden moest er op eene particuliere school beter onderwijs gegeven worden dan op eene Gouvernementsschool, daar de onderwijzer in dienst van het Gouvernement toch zijn geld kreeg, als hij zijn best deed of niet, terwijl de onderwijzer van eene particuliere school moet zorgen, dat zijne leerlingen vorderingen maakten, wilde hij zijne school niet zien verloopen.
Zender van deze bewering partij te trekken, moet evenwel erkend worden, dat kinderen van onvermogenden, die op sommige particuliere scholen geplaatst waren, in eene betere conditie verkeerden dan die, welke eene Gouvernementsschool bezochten, daar het onderwijs op enkele particuliere scholen verder ging, dan dat op de scholen van het Gouvernement en er zelfs op enkele der particuliere scholen ook onderwijs gegeven werd in vreemde talen.
De Inspecteur Benjamins was echter eene andere meening toegedaan. En op zijn voorstel werd door Gouv.
| |
| |
Smidt besloten eene openbare school voor jongens en meisjes - eene gemengde school dus - op te richten.
Aan den Waterkant naast de Luthersche kerk, werd een geheel nieuw gebouw, prijkende met een toren en klok opgericht, van welke de eerste steen gelegd werd op 's Konings verjaardag, 19 Februari 1887, en van welke de plechtige inwijding door Gouverneur Smidt plaats vond op 8 Augustus d.a.v. Bij deze gelegenheid, in tegenwoordigheid van eene groote menigte, werd in naam des Konings aan Mr. C.l. Heylidy, Voorzitter van de Commissie van Onderwijs, kennis gegeven van zijn benoeming tot Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw als blijk van waardeering voor de gewichtige diensten, die hij gedurende 25 jaren als zoodanig bewezen had. En het woord bij de daad voegende, nam hij zijn ridderteeken en hechtte dit voorloopig op de borst van den heer Heyildy.
Overweldigend was de indruk, die deze daad bij al de aanwezigen verwekte en luide toejuichingen waren voor den Gouverneur een duidelijk bewijs, dat men hem dankbaar was voor de wijze, waarop hij van zijne belangstelling in het onderwijs weer blijk had gegeven.
In zijn verslag over 1887 zegt de heer Benjamins o.m.: ‘Door de stichting van de Willemschool is opnieuw een stap gedaan in eene richting, die reeds lang als gewenscht werd beschouwd, n.l. het op Gouvernementsscholen bijeenbrengen van alle kinderen, die voor gouvernementsrekening orderwijs genieten’.
Deze school telde bij de opening op 7 November 1897, dus na 10 jaren, 333 leerlingen (125 jongens en 138 meisjes).
Aan het hoofd der school stond de zeer verdienstelijke onderwijzer J.M.M. de Vries, nu wijlen, die sedert 1876 hoofd van eene particuliere school was. Onder zijne leiding bloeide de school inderdaad en heeft voortreffelijke mannen geleverd.
De heer Benjamins heeft in dit opzicht zijn zin gehad. Immers in 1878 ontvingen voor gouvernementsrekening niet minder dan 945 leerlingen onderwijs; terwijl door deze daad op één school na, geen enkele leerling van het gouvernement onderwijs ontving op eene particuliere school. De p.m. 1700 kinderen wer- | |
| |
den nu allen op gouvernemenfsscholen bijeengebracht.
Helaas moest de Willemschool op 1 October 1927 worden opgeheven, omdat zij in 1910 omgezet werd in eene betalende school met laag schoolgeld, en de concurrentie met gesubsidieerde bijzondere scholen, waarop onderwijs in vreemde talen werd gegeven en waarop een zeer laag schoolgeld werd geheven, niet kon weers aan.
In art. 18 van de verordening werd aan ouders, voogden en verzorgers de verplichting opgelegd, aan hunne kinderen of pupillen van 7-12 jaar, waar gelegenheid daartoe bestaat, geregeld onderwijs te doen geven door de daartoe bevoegde personen, op straffe van eene geldboete van f 10. - tot f 100. -, terwijl voor opzettelijk schoolverzuim die ouders of verzorgers werden gestraft met geldboete van f 1, - tot f 10. -. voor ieder kind, elke maand waarin verzuimen gepleegd zijn. Anderen dan ouders, voogden en verzorgers, die tot opzettelijk schoolverzuim medewerken, worden daarentegen gestraft met geldboete van f 3. - tot f 25. - voor ieder kind en voor elken schooltijd of elk gedeelte van een schooltijd. Het getal schoolgaande kinderen, dat in 1877 pl. min. 4109 bedroeg, steeg daarom tot 21457 op 31 December 1935 (hieronder niet begrepen ae leerlingen op de scholen in het boschland en op de Fröbelscholen) en was verdeeld als volgt:
|
J. |
M. |
Totaal |
Particulieren |
98 |
68 |
166 |
Gouvernement |
4426 |
3375 |
7801 |
Evang. Broeder Gem, |
2609 |
2312 |
4921 |
Roomsch-Kath. Gem. |
3755 |
3429 |
7184 |
Christelijke school |
369 |
435 |
804 |
Afr. Meth. Ep. Ch. |
272 |
265 |
537 |
Ver. Arya Dewaker |
23 |
21 |
44 |
|
_____ |
_____ |
_____ |
Totaal |
11552 |
9905 |
21457 |
In verband met den leerplicht moest ook gezorgd wo. den voor onderwijzers.
| |
| |
Door de verordening kreeg Suriname een betere georganiseerde opleiding voor onderwijzers van den 3n en 4n rang van gouvernements wege, terwijl later gezorgd werd eerst door particulieren, later door het gouvernement, voor de opleiding van de hoogere rangen. Bedroeg het getal rangonderwijzers in 1877 slechts 69, in December 1935 bedroeg het getal 474, hieronder niet begrepen de vakonderwijzers. Door het groote getal leerlingen, verdeeld over verschillende punten in het land, nam ook gaandeweg het getal scholen toe. In 1877 was het getal 55, waaronder er waren. 1 van 6, 1 van 10, 1 van 15, 1 van 21 en 1 van 26 leerlingen te Paramaribo, en op 31 December 1935: 122, t.w.: 35 te Paramaribo en 87 in de districten.
Voor de verdeeling der scholen naar categoriên wordt beleefd verwezen naar den staat, voorkomende bij afdeeling ‘Onderwijs’ in dezen Almanak. In deze cijfers zijn niet begrepen de scholen in het boschland en de Fröbelscholen.
Het jaar 1937 is tevens ook het halve-eeuwjaar van de opening van de eerste Openbare School voor Uitgebreid Lager Onderwijs in Suriname, welke later geworden is een school voor M.U.L.O.
Het tot stand komen van deze inrichting heeft een wensch van den heer Benjamins, die hem jarenlang vervulde en hem zeer zwaar aan het hart lag, bevredigd.
Reeds door Gouverneur Van Heerdt tot Eversberg, tot twee malen toe, waren pogingen aangewend om eene openbare school voor U.L.O. op te richten (begrooting van 1884 en 1885). Ofschoon de betrekkelijke post, op de begrooting gebracht en door de Kol. Staten goedgekeurd, werd hij door den Minister van Koloniën afgevoerd.
In 1886 bracht nu gouverneur H.J. Smidt een post op de begrooting. Ditmaal werd hij door de Regeering overgenomen.
Hoe ingenomen Dr. Benjamins met deze inrichting van onderwijs was, blijkt uil hetgeen hij in zijn verslag over 1887 schreef:
‘De school, die in de plaats komt van de oude, moet van voren af beginnen het vertrouwen te winnen, zich opnieuw een traditie vormen.
| |
| |
Ook om úeze redenen zon ik gaarne eene school tot stand zien komen, die niet verdwijnt met den dood van haar hoofd, maar de lotswisselingen der kolonie trotseerende, blijft voortleven van geslacht tot geslacht. Ik acht mij gelukkig in dit verslag te kunnen dededeel en, dat aan dien lang gekoesterden wensch voldaan is. De kolonie is thans in bezit van zulk een school’.
De werkzaamheden aan het verbouwen van de kraamzaal, die sinds 1 April in het Militair Hospitaal verplaatst was, aangevangen in Juni, vorderden buitengewoon snel en eind October was het sierlijke schoolgebouw gereed. Op Dinsdag 8 November 1887 werd de school met groote plechtigheid door Gouverneur Smidt ingewijd.
Hieronder volgt de rede, bij de opening der school. door Gouverneur Smidt:
‘Geldt het hier een eenvoudige formaliteit, het betreft toch eene zaak van groot gewicht. Mag ik uit de opkomst zien een blijk van belangstelling, of nog liever, het besef dat ook gij dit zoo inziet’?
Alles wat het onderwijs en de opvoeding betreft en strekt om het opkomend geslacht, het geslacht, dat ons vervangen moet, beter te maken, is voorzeker zeer belangrijk. Alle opvoeding en alle onderwijs staan echter niet gelijk. Het lager onderwijs is onontbeerlijk, maar dat onderwijs alleen kan de wereld niet doen vooruitgaan. Daarvoor is meer noodig: degelijke, wetenschappelijke kennis en wel die kennis van welke men gezegd heeft: ‘kennis is macht’, eene kennis gepaard met het vermogen, met lust en liefde tot arbeid en inspanning om haar vruchtbaar te maken. Dat kan het lager onderwijs niet geven; er is iets hoogers noodig; dat hoogere te schenken aan deze kolonie is een doel, waarnaar gestreefd wordt en welke menschenvriend zal dit ook niet wenschen?
Ziet hier nu een inrichting, die beginsel, kiem en grondslag is van eene voorziening, die het ‘kennis is macht’ tot waarheid zal kunnen maken. Daarom beschouw ik de opening van deze school als van zeer hoog gewicht voor het tegenwoordige, maar als van nog hooger gewicht voor de toekomst van deze kolonie.
Ik waardeer het voorrecht den eersten stap te
| |
| |
mogen doen om dit gebouw, dat eer aandoet aan allen die er aan gearbeid hebben, te doen in gebruik nemen voor de bestemming waarvoor het is opgericht.
Aan U, die in deze kolonie en stad de ielding en het toezicht van het onderwijs op U hebt willen nemen, draag ik deze inrichting in de eerste ptaats op; dat zij door uw beleid en rijke ervaring vruchtbaar, moge worden.
In de tweede, neen in de voornaamste plaats, draag ik het gebruik daarvan over aan U, directeur leeraar en onderwijzers, die geroepen zijt, om het door uw voorbeeld, door uw onderwijs en door uw geest te bezielen voor de bestemming, waarvoor het is gesiicht. Een groote verantwoordelijkheid rust op U, een, talent wordt U toevertrouwd, waarvoor rekenschap zal moeten gegeven worden.
Rekenschap zult gij moeten geven aan de kolonie, het Moederland en de toekomst.
Suriname, Nederland en de geschiedenis zullen U vragen: wat hebt gij èn met de hoofden èn met de harten der kinderen, die U werden toevertrouwd, gedaan?
Maar die kloek van zin is, schroomt geene verantwoordelijkheid; en omdat gij geacht werdt dat te zijn, werd U met vertrouwen en moed de moeilijke doch tevens grootsche taak opgedragen, die U thans verbeidt.
Gaat voort zonder om te zien, uwe plichten te vervullen. En die zijn plicht met alle vermogens wil betrachten, deinst voor yerantwoordelijkheid niet terug.
Gij allen dan, ook gij ouders en leerlingen en allen, die tot de bevolking behoort, aanvaardt dit gebouw, dat een monument is en wat wel luidt, ten behoeve van het opkomend geslacht in deze kolonie. Vat nu dan allen uwe taak op, en ondervindt zegen op uw werk.’
Darna nam de Inspecteur voor het Onderwijs het woord en zeide ongeveer:
‘Excellentie!
Ontvang mijn hartelijken dank voor de woor den, zooeven door U gesproken en vergun mij om met een kort woord allen, die hier tegenwoordig zijn. te wijzen
| |
| |
op de beteekenis van deze inwijding. Die beteekenis is kort en goed deze, dat voor het eerst in deze kolonie eene school voor uitgebreid lager onderwijs wordt geopend, die voldoet aan de eischen, welke men aan eene goede school stellen mag.
Gedurende een halve eeuw en wellicht langer, volgde de eene bijzondere school de andere, zonder dat men een stap verder kwam. De eene onderwijzer mocht wat bekwamer zijn dan de andere, de omvang van het onderwijs en het gebrekkige van de inrichting der scholen bleven vrijwel dezelfde en moesten wel dezelfde blijven.
En in deze wanhopige beweging, die geen vooruitgang is, zouden wij nog tientallen van jaren zijn gebleven, ware het onzen Gouverneur niet gelukt deze school tot stand te brengen’.
Wijzende op het schoon gebouw, schoolmeubelen en leermiddelen en ook de samenstelling van het onderwijzend personeel en de leermiddelen, maakt hij de gevolgtrekking, dat de scholen, die wij tot dusver hadden, ook hierin te kort schoten.
‘Inderdaad de stichting van deze school is een zeer belangrijke stap op den goeden weg. Wij hebben iets anders en beters gekregen dan wij tot dusverre hadden en ik ben verzekerd van uw aller instemming, wanneer ik zeg, dat het den bekwamen bouweester volkomen gelukt is dit vak door het gebouw uit te drukken.
Van de zijde van het Bestuur is voorloopig alles gedaan, wat in redelijkheid mocht verwacht worden. Wat deze school in de toekomst worden zal, hangt in de eerste plaats af van de ingezetenen.
Behoef ik erop te wijzen, dat wanneer van deze school de inkomsten de uitgaven overtreffen, het meerdere zal worden aangewend ten bate der school zelve?
Het aantal leerlingen, waarmede wij de school openen, heeft onze stoutste verwachtingen overtroffen. Ik twijfel geen oogenblik aan een te bereiken resultaat
Na al hetgeen gezegd en gedaan is om verkeerde denkbeelden omtrent deze nieuwe stichting te verspreiden, ware het niet te verwonderen geweest, indien vele ouders en verzorgers zich hadden laten afschrikken, en reeds dadelijk bij den aanvang hunne kinderen
| |
| |
hierheen te zenden. Evenwel, ik acht mij gelukkig dit te kunnen constateeren. dat gezond verstand der ouders en hunne goede zorg voor de kinderen hebben gezegevierd’.
Zijne rede besluitende zegt hij tot directeur en onderwijzers: ‘De kolonie verwacht, dat ieder zijn plicht zal doen’!
De heer Heilbron trad ten laatste op, bedankte den Gouverneur voor de welwillende woorden tot hem en de overige onderwijzers gericht. Verder gaf hij Zijne Excellentie de verzekering, dat door geen der onderwijzers iets zou verzuimd worden, wat den bloei dezer inrichting kan bevorderen.
Daarop wees hij de ouders erop, dat door de oprichting dezer school de kinderen voor hunne opleiding in het Moederland niet zoo jong hen zouden behoeven te verlaten en daar aangekomen niet zouden behoeven achter te staan bij kinderen, die van den beginne af daar zijn schoolgegaan.
Hij drukte de kinderen op het hart goede zorg te dragen en netheid aan den dag te leggen voor het ameublement en de leermiddelen. Het lag aan de burgerij om te toonen. dat zij een geschenk als dit naar waarde weet te schatten.
Den strijd tegen verkeerde beoordeelingen en verdachtmakingen naar voren brengende, hoopt hij na tien jaren de school te zien gegrondvest, dat zij ook in de toekomst eventueele stormen zal weten te trotseeren en zullen de vele geschikte leerlingen door haar geleverd en waarvan velen, zoowel hier als in Nederland, bezig zijn hunne studiën te voltooien of op kantoren, op het telegraafbureau enz. goede diensten presteeren, alle krachten inspannen om een instituut, waaraan zij zulke verplichtingen hebben, con amore te steunen en te handhaven?
De dood van den onderwijzer N. van Meerten, die voor deze school benoemd was, maakte het noodig een hoofdonderwijzer uit Nederland te ontbieden. De keuze viel op den onderwijzer 1e klasse aan de openbare burgerschool te 's Gravenhage, J.A.H. Reiziger.
De nieuw benoemde directeur was de heer J.J. Heilbron, sedert Juli waarnemend Inspecteur, die in
| |
| |
December 1870, na een zevenjarig verblijf in Nederland ter voltooiing zijoer studiën, teruggekeerd in Januari 1872, eene school voor uitgebreid lager onderwijs geopend had. Tot onderwijzers werden bij dezelfde resolutie (14 September 1887) benoemd de heeren Th. Juda en J.R. Thomson, respectievelijk sedert 1877 en 1876 hoofden eener particuliere school.
Bij G.R. van 15 October 1887 werden nog benoemd tot onderwijzer, de heer A.T. Oliviera, die in 1890 bevorderd werd tot hoofd van de openbare school voor jongens en promoveerde tot wd. Gouvernements-Secretaris, tot leerares mejuffrouw E.A. Haighton, die in 1892 naar Nederland vertrok met verlof en op 1 Februari 1893 eervol ontslag vroeg en kreeg.
Tot onderwijzeres in de vrouwelijke handwerken, mejuffrouw N. van Meerten.
De school telde bij de opening 234 leerlingen, verdeeld over 7 klassen en klasse A en B (welke respectievelijk in September 1892 en September 1902 zijn opgeheven) en klasse 1 tot met 5. Er hadden zich geen leerlingen aangemeld voor de zesde of hoogste klasse, welke alras met den aanvang van het volgend schooljaar tot stand kwam. Op het eind van het schooljaar 1935/1936 bedroeg het leerlingental 313.
Bij den aanvang van het schooljaar 1903/1904 werd de school een zevende en in November 1909 een een achtste klasse toegevoegd.
Op 9 November 1897 vierde de school haar 10-jarig bestaan. Gouverneur Tonckens stond toen een bedrag van f 500. - uit's Landskas toe voor een feest en stelde het s.s. Paramaribo voor een riviertocht ter beschikking. De Gouverneur nam ook deel aan den tocht. s Avonds hadden de leerlingen een danspartij in de Buiten-Societeit.
Aan veel lief en aan veel waardeering aan de school ten deel gevallen, paarde zich helaas ook veel leed. Maar het vaste geloof, dat dere inrichting in den loop der tijden voor Suriname hoe langer hoe meer een zegen zal blijken, gaf moed tot rustig voortgaan op den weg, die was ingeslagen. Werd met billijke verlangens rekening gehouden, het belang der leerlingen werd steeds voor oogen gehouden, zonder dal men zich door miskenning, vooroordeel of blaam van dien weg liet af- | |
| |
brengen. En wanneer men nu een blik terugwerpt op den afgelegden weg, wanneer men denkt aan de tal van mannen, die de school aan de maatschappij heeft geleverd, dan is er te veel reden tot groote blijdschap.
En nog grooter is de vreugde, wanneer men bedenkt, dat na de oprichting van de school er 3 confessioneele M U L.O. scholen bij zijn gekomen, zonder dat zulks van bijzonderen invloed is geweest op de schoolbevolking.
Met de leiding der school waren in den loop der jaren belast de heeren: J.J. Heilbron, J.A.H. Reiziger, E.B.J. Luitink, P. Enuma K. van der Meulen, J.A. Jessurun, en vanaf 4 November 1931 de heer A.T. Calor.
Gingen de belangen van het onderwijs Dr. Benjamins ter harte, ook die van de onderwijzers verloor hij niet uit het oog.
In zijn jaarverslag over 1882 schreef hij het volgende:
‘Tot dusver staan moeilijkheden van velerlei aard de oprichting van meerdere groote openbare scholen in den weg.
Wenschelijk is het, alles aan te nemen wat strekken kan om die moeilijkheden uit den weg te ruimen omdat alleen van het voortgaan op den ingeslagen weg wezenlijk verbetering van het gewoon lager onderwijs te wachten is.
‘En dan wijs ik in de eerste plaats op de omstandigheid, dat de onderwijzers in dienst van het Gouvernement geen ambtenaren zijn in den zin van het pensioenreglement. Zoolang deze uitsluiting blijft bestaan, zal zij ook een hinderpaal blijven voor elke poging tot verbetering van het schoolwezen’.
In 1888 mocht hij zijn wensch vervuld zien. In de pensioenverordening van 7 April 1888 (G.B. No. 23) welke op 1 Juli 1888 in werking trad, werden de de openbare onderwijzers onder de pensioengerechtigde landsdienaren opgenomen.
Ten aanzten van het Departement valt niet veel mede te deelen.
Blijkens eene bekendmaking, gedagteekend 25 Mei 1877 van de Gouvernements-Secretarie, voorkomende
| |
| |
in de Surinaamsche Courant, Gouvernemenls-Advertentieblad; van Zaterdag 26 Mei 1877 No. 63, werd de heer L.C. Batenburg gemachtigd om onder den titel van ‘de ambtenaar belast met de voorbereidende werkzaamheden voor de ‘in te voeren onderwijsverordening’ te handelen over de zaken het lager onderwijs betreffende, met de commissiën, hoofd- en andere ambtenaren en geëmployeerden, die met gemeld onderwijs in betrekking staan.
Genoemde heer Batenburg, die hoofd-commies ter Gouvernements-Secretarie was, werd blijkens eene nadere bekendmaking in dezelfde couranten van 27 Augustus 1877 No. 103, in afwachting van eene nadere voorziening, met ingang van 1 September 1877 voorloopig belast met de functiën van Inspecteur voor het Onderwijs.
Aan den heer Batenburg werd een klerk toegevoegd.
De heer Batenburg bleef met de functie van Inspecteur voor het Onderwijs belast tot 1 Juni 1878, toen Dr. H.D. Benjamins benoemd werd tot Inspecteur voor het Onderwijs.
Na de benoeming van den heer Benjamins begonnen eigenlijk de drukke werkzaamheden op het Departement.
Hij bleef tot 5 Juli 1897 toen hij met 1 jaar verlof wegens langdurigen dienst naar Nederland vertrok, welk verlof wegens ziekte werd verlengd met anderhalf jaar en werd tijdelijk vervangen door den heer J.J. Heilbron, directeur van de Hendrikschool. In Februari 1900 aanvaardde hij weder zijn werkzaamheden. In Augustus 1907 vertrok hij met buitenlandsch verlof wegens ziekte, naar Nederland en werd weer vervangen door den heer J.J. Heilbron. De heer Benjamins, die op 25 Februari 1910 den ouderdom van 60 jaar zou hebben bereikt, keerde niet terug en werd definitief door den heer Heilbron vervangen.
De Inspecteur voor het Onderwijs is niet alleen belast met het toezicht op het onderwijs in zijn geheel, maar is ook speciaal met het openbaar onderwijs belast.
In 1888 werd het beheer over de Koloniale Bi- | |
| |
bliotheek, het Koloniaal Museum en den Palmentuin opgedragen aan den Inspecteur voor het Onderwijs.
In 1898 werd hij ook belast met het toezicht over den Cultuurtuin, aan het hoofd waarvan toen de heer J.R. Wigman stond. terwijl in September van dat jaar de meteorologische dienst, welke opgedragen werd aan aan den directeur van den Cultuurtuin, ook kwam te behooren tot het Departement van Onderwijs.
Het Koloniaal Museum werd in 1908 opgeheven.
Van het toezicht over den Cultuurtuin werd de Inspecteur voor het Onderwijs eind December 1903 eervol ontheven.
Ook de Palmentuin behoort sedert jaren niet meer onder Onderwijs.
De werkzaamneden op het Departement zijn in den loop der jaren zoo toegenomen, dat de Inspecteur thans beschikt over een staf van 7 personen, t.w.: 1 commies, 1 adjunct commies, 2 klerken, 2 surnumerairs en 1 schrijfster.
Van 1 September 1877 tot heden hebben aan het hoofd van het Departement gestaan de heeren:
L.C. Batenburg van 1 September 1877 tot en met 31 Mei 1878;
Dr. H.D. Benjamins van 1 juni 1878 tot en met 28 Februari 1910; met verlof afwezig geweest van 5 Juni 1897 tot en met 30 Januari 1900; van 28 Augustus 1907 tot en met 28 Februari 1910;
J.J. Heilbron van 5 Juni 1897 tot en met 30 Januari en van 1 September 1907 tot en met 28 Februari 1910 tijdelijk en van 1 Maart 1910 tot en met 7 October 1915 definitief;
A.A. Caljé van 8 October 1915 tot en met 31 December 1926; met verlof afwezig geweest van 12 September 1921 tot en met 16 Juli 1922 en met vrijstelling van dienst van 1 tot en met 31 Dec. 1926;
P. Enuma van 12 September 1921 tot en met 25 April 1922;
E. Snellen van 25 April 1922 tot en met 16 Juli 1922;
Mr. J.H.E. Westrik van 1 December 1926 tot 31 December 1926 tijdelijk en van 1 Januari 1927 tot en met 22 Februari 1929; met vrijstelling van dienst
| |
| |
afwezig geweest van 26 October 1928 tot en met 22 Februari 1929; overgeplaatst naar het Hof van Justitie 2 Maart 1929;
R.D. Simons van 26 October 1928 tot en met 22 Februari 1929; tijdelijk van 2 Maart 1929 tot en met 1 Maart 1932 en definitief vanaf 2 Maart 1932.
De 60 jaren, welke het Departement op 1 September 1937 achter den rug zal hebben, zull en ongetwijfeld geen gemakkelijke jaren geweest zijn.
De verschillende inspecteurs zullen veel liefs maar zeker ook veel leed hebben geleden.
Vooral de huidige Inspecteur, die als lid van de Koloniale Staten getoond heeft, ook een warm hart te hebben voor het onderwijs - de Handelingen van dit College getuigen ervan - zal zeker met een gevoel van weemoed in hetzelfde lichaam hebben verdedigd de vele maatregelen, die genomen zijn om tot een bezuiniging te komen in de onderwijsuitgaven.
| |
Thalia
1837-1937.
Het jaar 1937 herinnert aan de oprichting van het tooneelgezelschap ‘Thalia’ op 27 April 1837, door een kring aanzienlijken kunstgenooten. Het bestuur was samengesteld als volgt:
N.G. Vlier - president, F.P. Penard en Mr. H.C. Focke - commissarissen, J. Helb - tooneelmeester, H.J. Blanke, penningmeester, H.W. Wesenhagen - secretaris.
Als oprichters worden nog vermeld: de h.h J.J Ooykaas en J.C. Muller Az.
Het Genootschap stelt zich ten doel: Den zin voor het schoone op te wekken; de uiterlijke welsprekendheid te beoefenen; beschaafd volksvermaak te bevorderen en aan het volkskarakter een gepaste richting te geven.
Ook jongelingen die aanleg voor tooneelkunst bezitten, kunnen als kweekeling opgenomen worden.
Met groote opgewektheid werd aan het plan ge- | |
| |
arbeid, en op 5 Mei van 1838 werd de eerste steen van het tooneelgebouw, van welk de uitvoering geschiedde door den stadsarchitect C.J. Voigt, gelegd.
In het volgend jaar 1839 was het gebouw, ingegericht voor 700 personen, gereed. Als iets merkwaardigs kan vermeld, dat bij de laatste verbouwing er nog balken aangetroffen zijn, waar een spijker niet door kan.
Op 20 Jannari 1840 werd het eerste tooneelstuk ‘De Oost-Indiëvaarders van Arresto’, daarna het blijspel met zang ‘Het kamertje van het waschmeisje’ opgevoerd.
Het vaaldoek was een geschenk door de ingezetenen, op initiatief van de hh. A.J. da Costa en Dr Delmonte Lyon; eveneens is de zware lichtkroon met inscriptie geschonken door de ingezetenen. Deze is later verplaatst op het erf en bij de laatste verbouwing geheel verdwenen; eveneens de namen der stichters op elk der pilaren.
Gedurende de 100 jaren van zijn bestaan heeft het Genootschap steeds kunst op elk gebied - ook buitenlandsche kunstgezelschappen en kunstenaars - gesteund. Voor opvoeringen ten bate der liefdadigheid was en is het immer te vinden. De opvoeringen van de kunstgewrochten hebben den toets der critiek doorstaan. De voor het voetlicht gebrachte letterproducten van onze stadgenooten W.P. Hering en J.S. Samuels doen de schrijvers eer aan.
Ter gelegenheid van de 90-jarige viering in 1927, is opgevoerd ‘Paimpolaise’, uit het Fransch vertaald door den heer Booms.
Van de leden der oude garde is de heer S.A. Azijnman, die 52 jaar geleden als kweekeling werd opgenomen, de oudste.
Mochten door de stroomingen des tijds tooneelopvoeringen thans niet zoo menigvuldig plaats vinden, de oude roem van Thalia's prestaties leeft in veler herinnering.
Buitenlandsche gezelschappen kunnen dadelijk na aankomst beschikken over een tooneelgebouw met gerieven, aan redelijke eischen voldoende.
|
|