De Gids. Almanak voor Suriname 1936
(1935)– [tijdschrift] Gids. Almanak voor Suriname, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 4]
| |
[pagina 5]
| |
Doctor Herman Daniël Benjamins
| |
[pagina 6]
| |
Op 2 Juli 1875 promoveerde hij. Het langgekoesterde verlangen om uiting te geven aan de liefde voor zijn geboorteland, de illusie om er terug te keeren om zich met hart en ziel te kunnen wijden aan de belangen van het land, waar hij het eerste levenslicht had aanschouwd, kwam tot zijn recht in het proefschrift, alwaar hij het woord richtende tot zijne medestudenten en de professoren van de philosophische faculteit zegt: ‘Mijne vrienden, indien de wensch dien ik gedurende mijn geheele studietijd gekoesterd heb, vervuld wordt, dan zal de keerzijde van de medalje wezen, dat een oceaan ons scheidt. - Moge 't bij u niet zijn: uit 't oog, uit 't hart.’ Aan den anderen kant zijn vrienden, die hij niet vergeten zal en door wien hij niet vergeten wenscht te zijn, aan den anderen kant zijn land, dat hem aantrekt en noodig heeft; daarom dan maar tusschen zich en die gewaardeerde vrienden geplaatst de zee die toch door hechte vriendschapsbanden te overbruggen is. Deze woorden waren geen gelegenheidswoorden, geen oratorische phraseologie, maar diep uit het hart geweld, zooals het leven en werken van Benjamins overvloedig bewezen heeft. Teruggekeerd naar Suriname in 1877, wordt hij door den toenmaligen Gouverneur Van Sypesteijn benoemd tot Leeraar-Directeur aan de inrichting voor Middelbaar Onderwijs, die op 15 November van dat jaar geopend, maar reeds in Maart van het volgende jaar op bevel van den Minister van Koloniën werd gesloten. Benjamins had echter zoo goed voldaan. dat de Gouverneur hem kort daarna - 1 Juni 1878 - benoemde tot Inspecteur voor het Onderwijs.
Dat ook de Minister zeer ingenomen was met de benoeming, blijkt uit zijn antwoord aan de Tweede Kamer op een desbetreffende vraag:
‘Betrekkelijk art. 59 is de vraag gedaan of men in Suriname voor inspecteur voor het lager onderwijs een geschikt en deskundig persoon heeft kunnen vinden? Ik acht mij gelukkig ook daaromtrent een voldoend antwoord te kunnen geven. | |
[pagina 7]
| |
De tegenwoordige titularis is de heer H.I. (D.) Benjamins, doctor in de Wis- en Natuurkunde, die aan de Leidsche accademie is gepromoveerd en met zeer gunstige aanbevelingen naar Suriname is vertrokken. Hij was daar aan de thans weder gesloten inrigting voor middelbaar onderwijs werkzaam en heeft daar zóó uitmuntend voldaan, dat men hem met vertrouwen de betrekking van Inspecteur voor het Lager Onderwijs heeft kunnen opdragen.’ (Bladzijde 567 van het Verslag van de zittingen der Tweede Kamer 36ste zitting - 21 December Staatsbegrooting dienstjaar 1879 beraadslaging over Hoofdstuk X).
Zóó was het: hij had ultmuntend voldaan; want ofschoon de inrichting slechts vier maanden had bestaan, was het toch zeer spoedig gebleken, dat hij een voortreffelijk leeraar was en werd vooral daarom de opheffing van die inrichting in de kolonie in hooge mate betreurd. Het is dan ook zeer waarschijnlijk, dat de Gouverneur, die hem had leeren kennen en waardeeren. alles in het werk heeft gesteld om hem voor de kolonie te behouden. Dat hij de hem kort daarop aangeboden betrekking van Inspecteur voor het Onderwijs aannam - misschien verheugd, dat hij een goede kans had gekregen om zích blijvend aan de belangen van zijn land te wijden, zijn lang gekoesterde wensch vervuld te zien - mag een zegen voor de kolonie genoemd worden. Zullen wij zeggen, hoe hij zich van zijne taak gekweten heeft? Is het noodig onze landgenooten erop te wijzen, wat wij aan dezen stoeren werker verschuldigd zijn? - In het dagblad ‘Onze West’ van 1 Juni 1898 verscheen, ter herdenking van den dag, waarop hij vóór 20 jaar tot Inspecteur voor het Onderwijs werd benoemd, een schets, waarin o.m. van Benjamins wordt gezegd: Dat het onderwijs in de laatste 20 jaren zich flink uitgebreid en ontwikkeld heeft, zal niemand ontkennen, en dat de vele nuttige hervormingen van het schoolwezen hoofdzakelijk aan den heer Benjamins te danken zijn, valt evenmin tegen te spreken. | |
[pagina 8]
| |
Als het noodig ware dit te bewijzen, zouden wij slechts aanstippen, dat op ulto December 1878 in de geheele kolonie ter school gingen 4858 leerlingen onder leiding van 79 geëxamineerde onderwijzers en op ulto December 1897 zoowel het aantal leerlingen als dat der onderwijzers verdubbeld waren, dat de openbare scholen te Paramaribo, waar duizenden kinderen onderwijs ontvangen, hare oprichting aan Dr. H.D. Benjamins verschuldigd zijn. dat door de groote zorg en het onvermoeid streven van den Inspecteur het onderwijs op de Gouvernementsscholen en op die van de Moravische Broeders verbeterd is, dat de heer Benjamins de schepper is van de schoolspaarbank in Suriname, dat de onderwijzers in dienst van het Gouvernement het aan hem te danken hebben, dat zij nu ambtenaren zijn in den zin van het pensioenreglement, dat met de oprichting van de school voor U.L.O. aan een der innigste wenschen van den heer B. is voldaan, dat de vrije overtocht aan onderwijzers per Gouvernementsvaartuigen naar de verschillende streken der kolonie in den vacantietijd het gevolg is geweest van een desbetreffend voorstel van den Inspecteur. Dit en nog veel meer zouden wij kunnen aanvoeren om te bewijzen, dat de heer B. zijne. taak ernstig heeft opgevat. En zeer zeker zou het onderwijs in deze kolonie reeds een veel hoogeren trap van ontwikkeling hebben bereikt als alle voorstellen ter verbetering van het onderwijs door den Inspecteur ingediend, door het Bestuur konden worden overgenomen. Zelfs al had Benjamins niet meer gedaan voor zijn land, dan dat wat hierboven is aangehaald, dan nog had Thomson zeer gegronde redenen om in zijne ‘Bijdrage tot de geschiedenis van het onderwijs in Suriname’, uit bijzondere hoogschatting en waardeering opgedragen aan den Weledelzeergeleerden heer H.D. Benjamins, Inspecteur voor het onderwijs, van hem te zeggen: ‘Ik betwijfel het of er in de geheele kolonie destijds iemand anders te vinden ware, die voor het vervullen dezer betrekking zoo berekend was als de | |
[pagina 9]
| |
Zeergeleerde Dr. H.D. Benjamins. Veelzijdige kennis, gepaard aan grooten eenvoud, bezadigdheid en groote belangstelling in alles wat met wetenschap en beschaving in verband staat, bekendheid met het land en zijne bevolking, maakten hem bij uitstek geschikt de leiding van het onderwijs op zich te nemen’. Inderdaad; wij hebben slechts de verslagen van het onderwijs in de kolonie Suriname van zijne hand na te lezen om al dadelijk te ontwaren hoe berekend voor zijne taak B. was en ons tegelijkertijd te verwonderen, dat hij zelfs niet meer succes heeft gehad.
In het Verslag over 1879 b v. vinden wij op blz. 11: ‘Een groot struikelblok voor het onderwijs levert het Neger-Engelsch. Een armzaliger voertuig van beschaving is bijna niet denkbaar. Gelukkig is in de onderwijsverordening dit gebrekkige mengelmoes niet als leervak opgenomen, zoodat het met kracht van de scholen kan geweerd worden. Men moet hier geboren zijn en het twijfelachtige voorrecht hebben die taal in al hare eigenaardigheden te kennen om goed te beseffen, hoe het mogelijk is dat eene taal zulk een slechten invloed kan hebben.’
Wanneer men dit nader onderzoekt, dan bespeurt men spoedig dat deze jongste aller talen een jeugdig grijsaard is. Het is alsof kinderen geen deel aan hare vorming gehad hebben, maar of zij met al haar onevenredig grooten rijkdom aan spreekwoorden, bij overigens groote armoede, uitsluitend het werk is van volwassen menschen met eene zekere cynische levensbeschouwing’.
In het jaarverslag over 1880, blz. 3, waar B. inleidt eene lotsverbetering van de onderwijzers: ‘Ik juich het zeer toe, dat Uwe Excellentie het thans als stelsel heeft aangenomen de ondermeesters, die den 3en rang hebben verkregen, eene toelage tot genoemd bedrag toe te kennen’ en onmiddellijk daarop. de meening van een Engelschen schrijver tot de zijne makende: ‘Even if we could get men at starvation wages, we must consider that our teachers must be able to live tidely and decently if they are to be respected by the parents of the children’. | |
[pagina 10]
| |
Deze woorden van E. Lyulph Stanley (Fortnnighltly Review, Oct. 1879, blz. 536) bevatten een beginsel, dat niet door het Gouvernement alleen, maar door allen die de bezoldiging van onderwijzers in handen hebben, moest gehuldigd worden. Kon het fijner? Op blz. 11 van hetzelfde verslag treffen wij aan het volgende: ‘Op blz. 43 van zijn in een vorige paragraaf aangehaalde boekje beschrijft Salicilio de periode van 13-16 jaar voor de kinderen van de arbeidende klasse in Frankrijk aldus: “période confuse, anxiété des familes, tatonnements, demi vagabondage”. Wat hier van de kinderen wordt, wanneer zij op 13 of 14 jarigen leeftijd de school verlaten, kan niemand met zekerheid zeggen’.Ga naar voetnoot*) En verder, doelende op de toepassing van de Ordonnantie op het recht van patent en werkbazen, geregeld naar het getal hunner werklieden, waaronder kinderen - met uitzondering van eigen kinderen - worden gerekend loontrekkend of niet en den invloed van deze toepassing op de toekomst van deze kinderen: ‘Deze bepaling moet de vagebondage onder de kinderen in de hand werken’.
Besprekende, naar aanleiding van klachten door ouders ingebracht, de tucht op de scholen en de toepassing van lichamelijke straf, zegt hij, na verschillende meeningen, die voor hetzelfde land nogal uiteenloopen, te hebben aangehaald: ‘Opgelost is derhalve de quaestie op verre na niet Ik bepaal mij hier dan ook tot het uitspreken van den wensch, dat de onderwijzers met het toepassen van eene straf, die aan ernstige bedenkingen onderhevig en waarvan het doeltreffende niet bewezen | |
[pagina 11]
| |
is, zeer spaarzaam en ouders en verzorgers - gedachtig aan de moeite, die het dikwijls kost één woesten knaap in toom te houden en vertrouwende, dat onderwijzers zeker niet voor pleizier’ een kind slaan - met het aanbrengen van klagten minder ligtvaardig zullen wezen’.
In het verslag van 1883 betreurt B., dat eene post voor eene nadere regeling van het meer uitgebreid lager onderwijs te Paramaribo door den Minister van Koloniën niet is overgenomen, als volgt: ‘In het belang van het onderwijs hoop ik, dat wij bij de eerstvolgende begrooting gelukkiger zullen wezen. Onder de gegeven omstandigheden zou ik geen eenvoudiger en goedkooper middel weten te bedenken om het onderwijs een stap vooruit te brengen dan de voorgestelde regeling.’ Hieruit blijkt hoe kalm hij een tegenslag opnam, tegelijkertijd zelfbewust dien tegemoet trad, overtuigd zijn plicht gedaan te hebben en daarbij bescheiden hopende toch op het eind te zullen slagen.
Wie krijgt bij de lezing van deze aanhalingen, of liefst van de verslagen zelve, niet den indruk dat Benjamins vóór alles is geweest een man van ernstig onderzoek, fijne analyse en gedegen critiek, l' eminent philosophe, die door dit alles in staat werd geste'd het beste materiaal te verzamelen voor den hechten grondstag, dien hij legde, voor het gebouw door hem op te trekken en opgetrokken; de moreele de intellectueele ontwikkeling van zijn landgenooten - met een succes geëvenaard misschien, maar niet overtroffen - den grondslag, waaraan nu niet meer met ruwe handen kan getornd worden zonder de grootsche stichting in gevaar te brengen. Een succes geëvenaard misschien, maar niet overtroffen; ja waar is een voorbeeld te vinden of aan te toonen van een volk van halfwilden en halfbeschaafden, zooals het Surinaamsche was, toen B. de betrekking van Inspecteur voor het onderwijs aanvaardde, zich bedienende van zoo'n gebrekkig voertuig van zijne gedachten als het Neger-Engelsch, in 40 jaar opgeheven tot eene hoogte van intellectueele ontwikkeling en constructief besef, die het in staat | |
[pagina 12]
| |
stellen een mededinger te worden op de overvoerde wereldmarkt van intellectueelen, waarmede rekening moet worden gehouden?
Dat is het werk van Benjamins!!!
Niet alleen aan de bevordering van het onderwijs heeft hij zijne krachten gegeven. Reeds enkele dagen na zijne aanstelling als Inspecteur voor het onderwijs wordt hij benoemd tot Commissaris, later Beheerder van de Koloniale Bibliotheek en het Koloniaal museum. Dat de kleine verzameling van boeken, waaronder zeer waardevolle, in behoorlijken staat gebleven en tot ons gekomen is. en niet den weg gevonden heeft naar de vier windstreken, hebben wij aan hem te danken. Zij die dorsten naar kennis, of behoefte hebben aan voorlichting en van tijd tot tijd of dikwijls de boekerij binnengaan om er een zeldzaam of waardevol boekwerk te raadplegen of ter raadpleging in bruikleen te vragen, mogen daarbij altijd denken, met een gevoel van erkentelijkheid, aan den man, die ook hierbij de verstandelijke ontwikkeling van zijne landgenooten heeft willen bevorderen. Jammer, dat de verzameling van opgevulde dieren, geboetseerde vruchten, monsters van gesteenten en natuurvoortbrengselen uit het planten- en dierenrijk, waaraan B. groote waarde hechtte, na zijn aftreden - als een maatregel van bezuiniging, wordt gezegd - werd verdeeld over verschillende scholen om er te dienen als onderwijsmateriaal - een maatregel die zeer te betreuren is en zeker door B. betreurd. Van deze verzameling is zeer waarschijnlijk geen stuk meer aan te loonen Op 18 Mei 1881 wordt hij benoemd tot Commissaris van de Koloniale Spaarbank. Bij de oprichting van de Geneeskundige School wordt hij benoemd tot leeraar in de Natuur- en Plantkunde. In deze functie was onze Herman misschien op zijn best; hier toonde hij wat een eminente leeraar | |
[pagina 13]
| |
en leider van de jeugd hij was, wat een invloed zijn groote beschaving, zijne indrukwekkende kalmte en bescheidenheid, waardoor hij zijne geheele omgeving beheerschte, uitoefende op deze kneedbare, ontvankelijke Surinaamsche jongelingen, die opgingen in eerbied en vereering van den magister mognus en die nu nog - de meesten eervolle betrekkingen vervullende - met erkentelijkheid, vol van aangename herinneringen, terugdenken aan den besten vriend, dien zij ooit hebben gehad.
Op 29 Februari 1892 wordt hij, nevens zijne functiën van Inspecteur voor het Onderwijs, belast met de waarneming van de betrekking van Gouvern. Landmeter bij afwezigheid van den heer Juta. In 1895 wordt hij toegevoegd aan een Venezuelaanschen generaal die, door zijne regeering afgevaardigd, de kolonie had bezocht om gegevens te verzamelen, die van dienst konden zijn bij de regeling van het grensgeschil tusschan Britsch-Guyana en Venezuela. Eene zeer oude kaart van de Guyana's alsmede andere documenten in ons archief aanwezig, waarop Benjamins de hand wist te leggen, moeten, naar mij werd medegedeeld, een zeer grooten invloed hebben uitgeoefend op de beslissing ten gunste van Venezuela. De erkentelijke regeering van dit land heeft Benjamins dan ook begiftigd met de Bolivar orde. Deze ontving hij als verrassing, op zijne verlofreis in 1897. In 1891 wordt het grensgeschil tusschen Suriname en Fransch-Guyana ten gunste van ons land beslist. Deze gunstige beschikking was een groot deel te danken aan de gegevens door Benjamins in opdracht van het Bestuur, verzameld. De Regeering beloonde zijn ijver in deze met eene bevordering tot Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw.
Eerst in Juli 1897, na 19 jaren van onafgebroken dienst, voelt hij behoefte aan rust en vertrekt daarom met verlof naar het moederland. Ook toen nog dacht hij aan de belangen van zijn land. In den jaargang van het Kon. Aardrijkskundig Genootschap ‘De grenzen van Nederlandsch Guyana’, waarin hij, naar aanleiding van de gerezen grensgeschillen tusschen Britsch-Guyana en Venezuela, tus- | |
[pagina 14]
| |
schen Brazilië en Fransch-Guyana, onze regeering adviseert van de gelegenheid gebruik te maken om tot eene definitieve regeling van onze westgrens te geraken. Wij weten, dat hij zijn wensch in deze nog niet vervuld heeft gezien. Maar wij hebben toch gezien en zien het nog tot op den huidigen dag met wat eene vasthoudendheid hij hier op de bres is gebleven, onvermoeid wakend, de goede zaak verdedigend, niet tellende de tegenslagen en teleurstellingen, slechts het goede doel voor oogen, hopende of overtuigd, dat zijne stem niet zal blijven die van een roepende in de woestijn. Het hier vermelde artikel, gesteund door mondelinge adviezen van B., heeft tenminste tot gevolg gehad, dat door wetenschappelijke corporaties in het moederland, gesteund door subsidie van het Rijk, verschillende expedities werden uitgerust om het onbekende deel van Suriname topografisch op te nemen, en in kaart te brengen. Door het sublieme werk van deze expedities, verdween het beschamende blank van onze kaart, waarop van tevoren in gedachte werd gelezen ‘onbekende wildernis’. Ook werd daarbij eene rijke verzameling van planten en dieren - alsmede van gesteente monsters en ethnographische gegevens verzameld.
In 1899 ontvangt het Militair Hospitaal door zijne zorg het eerste Röntgen toestel. Teruggekeerd van verlof hervat hij zijne fnnctiën op 31 Januari 1900. - Op 20 September 1901 wordt hij benoemd tot waarnemend Gouvernements-Secretaris. Men krijgt daarbij den indruk, dat de Gouverneur geen andere kans vindende om den hoogst verdienstelijken ambtenaar naar behooren stoffelijk te beloonen, hem in de gelegenheid heeft willen stellen in deze nieuwe betrekking een belooning te erlangen, die hem toekwam.
Maar Benjamins werkte niet in de eerste plaats om het geld; in deze betrekking vond hij geene bevrediging van zijne aspiraties, en reeds op den len Februari 1902 werd hij op verzoek ontheven. | |
[pagina 15]
| |
In de Memorie van Toelichting bij de definitieve vaststelling van de Kolon. huishoudelijke begrooting voor 1902, zeide Minister Jhr. Mr. T.A.J. van Asch van Wijck: ‘Wanneer men nog verder nagaat dat Benjamins op het gebied van bibliographie, historisch en ethnographisch onderzoek steeds belangrijke diensten aan het Koloniaal bestuur bewijst, dan aarzelt de ondergeteekende niet reeds nu voor dezen hoofdambtenaar eene verhooging voor te stellen van f 500.’ Een karige belooning voor zooveel verdienste, voorwaar, na ruim twintig jaren van actieven dienst, en welk een dienst! Maar, zooals ik hierboven zeide, Benjamins werkte niet alleen om het geld; anders is het onbegrijpelijk, dat hij tevreden kon zijn met zoo'n zuinig toegemeten jaarwedde als hij heeft genoten gedurende zijn geheele ambtenaarsloopbaan in Suriname.
Ik weet niet, wat hem ertoe geleid heeft reeds in 1907 weer met verlof naar Nederland te vertrekken en in Maart 1910, daar zijn pensioen aan te vragen. Hij was toen pas 60 jaar oud, nog krachtig en voor zoover mij bekend, in het genot van een goede gezondheid. Omstandigheden waren veranderd, het ebde om hem heen; de mannen met wie hij prettig samenwerke, zag hij niet meer om zich heen. Hij voelde dat hij anders of elders vruchtbaarder en met meer bevrediging werkzaam kon zijn en, - bon philosophe als hij is - heeft hij hier getracht tegen den stroom op te varen. Sindsdien in Den Haag gevestigd, heeft hij zich weinig rust gegund - steeds onafgebroken werkzaam in het belang van zijn land. Vanaf de oprichting gewoon lid, en later lid van het Hoofdbestuur van het weekblad ‘Oost en West’, is hij speciaal belast met de rubriek voor Suriname. Op zijn initiatief werd intusschen opgelicht het blad ‘De West-Indische Gids’, gewijd aan de belangen van Nederlandsch West-Indië. In de redactie van dit blad neemt hij eene eereplaats in. Van 1914-1917 werkte hij met den heer F. Snelleman aan de samenstelling van de Encyclopedie van Nederl. West-Indië. Dit werk voorziet in eene groote | |
[pagina 16]
| |
en langgevoelde behoefte en met de samenstelling hiervan heeft Benjamins, - het mag gerust gezegd worden - voor zichzelf een onvergankelijk monument opgericht. Tot op den huidigen dag is hij in de weer om te trachten klaarheid te brengen in de naar het schijnt, hopeloos vertroebelde kwestie van de westgrens van de kolonie. Wat eene veelzijdige kennis, wat eene weergalooze werkkracht, wat eene voorbeeldige vaderlandsliefde zit er in dezen man.-
Surinamers, kijkt met eerbied en ontblooten hoofde op tegen den berg van verrichtingen van uwen waardigen landgenoot. Bewondert, vereert hem niet alleen, maar neemt hem tot het voorbeeld, waarnaar gij uw leven, het doel van uw bestaan zult richten. Voor zoover gij u bekwaamt in den vreemde en geschikt maakt voor den grooten Ievensstrijd, keert terug naar uw land, dat u zoo noodig, hoog noodig heeft.
Laat u niet verblinden door hooge salarissen in een ander land; het einde is toch een roemloos slijten van uwe laatste dagen, misschien onder genietingen die een vette spaarpot toelaat, maar toch vergeten van vrienden en magen in het geboorteland en zonder dat gevoel van bevrediging, dat het dienen uw arm land u geven kan.
Uwe arme, sukkelende moeder Suriname verwacht dat elk harer zonen zijn plicht zal doen, zooals Benjamins heeft gedaan. Zij verwacht van alle wijsheid uit het Oosten alleen geen heil; zij heeft noodig de liefderijke verzorging van hare eigen kinderen, de door liefde versterkte armen van hare eigen zonen om haar te schragen en op te beuren tot herstel, wanneer zij dan zal geven aan U of Uwe kinderen of de kinderen van Uwe kinderen, al wat zij, de goede moeder, zoo ruimschoots schenken kan: voorspoed en welvaart, wat meer is: tevredenheid en geluk. Offert U op en geeft uzelven als Benjamins! | |
[pagina 17]
| |
Zoekt bevrediging, als hij, in het dienen van uw land. Werkt, als Benjamins, onze Benjamins, ongeacht de belooning. O, landgenooten, laat het voor ons allen, als voor Benjamins zijn, gelijk Rudyard Kipling zegt in het laatste vers van het gedicht L'ENVOI: And only the Master shall praise us, and only the Master shall blame,
And no one shall work for money, and no one shall work for fame,
But each for the joy of the working, and each in the separate star,
Shall draw the Thing as he sees it for the God of Things as they are
| |
Aan onzen landgenoot H.D. Benjamins opzijn gouden promotiefeest
| |
[pagina 18]
| |
Zielenadel en oprechtheid,
Steeds bescheiden, kalm en stil.
Heel wat wist hij te bereiken,
Vooral voor het onderwijs,
Veel waarmee wij thans nog prijken
Is daarvan het sterk bewijs.
Suriname heeft geen hoeken,
Welks historie hij niet kent.
Hij vond tijd steeds te onderzoeken
Naar wat zich hier keert of wendt.
Flora, fauna, berg en dalen,
Waterbron en hoogtetop,
Alles wist hij u te malen,
Sla zijn Vraagbaak even op.
Pal staat hij op onze muren,
Waar de grenzen zijn betwist,
Duldt nooit dat een onzer buren
Zich met ons terrein vergist,
Door zijn kwantiteit van weten
Won hij 't af van Frankrijk toch,
Albion mag zich nu vermeten,
Maar ons Herman is er nog.
Nadat hij een dertig jaren
Hier gewerkt heeft ongestoord,
Trad hij af, om zich te sparen,
Maar ging steeds in Holland voort,
Alles zal ik hier niet noemen
Waarin hij heeft voorgestaan,
Dankbaar echter juichend roemen
Wat hij voor ons heeft gedaan.
Moet dan niet zijn Suriname
Feest meevieren, en te meer
Allen het met vreugd beamen:
‘Hij is onze trots en eer’.
Schittrend zal zijn sterre blinken
Aan de hemel op 't gebied,
Waar zijn naam in eer blijft klinken:
H.D. Benjamins sterft niet.
| |
[pagina 19]
| |
Op 24 Februari 1930, zijn 80sten geboortedag, werd de jubilaris alhier plechtig gehuldigd, op initiatief van gouverneur Rutgers. Den dag tevoren verzond Z. Excell. het volgende telegram naar Den Haag: Hartelijke gelukwenschen met uw tachtigsten verjaardag uit Suriname, dat dankbaar uw verdiensten herdenkend, morgen Westerschool zal herdoopen in ‘Dr. H.D. Benjaminsschool’. Gedurende de beide dagen werden nog telegrammen overgezonden door de Kol. Staten, het Sur. Ond. Gen., de Gen. School, enz.
Uit het verslag van. De West ontleenen wij met ZHEGestr.'s toestemming, de rede, uitgesproken door den tegenwoordigen Inspecteur voor het Onderwijs, den heer R.D. Simons, die wij, om niet in herhaling te treden, verkort teruggeven:
‘Excellentie, Uw besluit om op dezen dag, den tachtigsten verjaardag van Dr. H.D. Benjamins, de Westerschool een naamsverandering te doen ondergaan en die voortaan naar den jubilaris te doen heeten, is een daad die strekt om welverdiende hulde te brengen aan een der verdienstelijkste zonen van dit land. Een daad, die met instemming begroet is door de geheele bevolking, een daad, ten slotte, die ook tot eer strekt aan Uwe Excellentie, die op deze wijze eer te bewijzen wist. Ik acht mij gelukkig, dat ik ter inleiding van deze plechtigheid het een en ander mag mededeelen over den voortreffelijken man, aan wien het gegeven mocht zijn dezen hoogen leeftijd te bereiken met ongetemde werkkracht en in goede gezondheid. Op 25 Februari 1850 werd Herman Daniel Benjamins te Paramaribo geboren en op nog jeugdigen leeftijd verliet hij Suriname om in het Moederland zijn verdere leiding te ontvangen. Deze eindigde in de promotie tot doctor in de wis- en natuurkunde, aan de Leidsche Hoogeschool op 2 Juli 1875. Reeds gedurende zijn studie stond voor Benjamins vast, dat hij naar Suriname zou terugkeeren. | |
[pagina 20]
| |
Zij mogen schaarsch geweest zijn en misschien schaarscher worden, maar gelukkig zijn er nog jonge mannen, wier ideaal het is, hunne krachten in dienst te stellen van het land hunner geboorte, voor wie het materialistisch ubi bene ubi Patria niet geldt. Tot dezulken behoorde Benjamins, wiens plan om naar hier terug te keeren blijkt uit het Voorwoord van zijn Proefschrift: ‘Mijne vrienden’...
Ongeveer anderhalf jaar later is die wensch vervuld. In het nommer van het nieuwsblad De West-Indiër van 27 December 1876 vindt men de aankomst vermeld van het Nederlandsche schip ‘Antonia Hendrika Carolina’ op den 23n te voren, en onder de namen der zeven passagiers lezen wij dien van Dr. H.D. Benjamins. Reeds voor zijn komst had hij zich verdienstelijk gemaakt door een vertaling van artikelen die in de Forthnightly Review over Suriname verschenen waren..
Zoover ik heb kunnen nagaan is dit de eerste publicatie, zij het in vertaling, van Dr. Benjamins over Suriname. De eerste was een lange, lange reeks, die neg voortduurt en die, naar wij allen hopen, niet spoedig ten einde zal zijn... Het onderwijs heeft hij het meest gediend door zijn geheele persoonlijkheid, door zijn kennis van menschen en toestanden, door zijn liefde tot dat onderwijs, die weer voortvloeide uit zijn liefde voor het land en zijne bewoners. Het zijn vaak de imponderabilia die ten slotte van den grootsten invloed zijn.
Benjamins heeft het Surinaamsche volk in al zijn geledingen willen krachtig maken voor den strijd om het bestaan en het willen geven wat daarvoor een der vereischten is: kennis. Kennis die in staat stelt ook van datgene kennis te nemen dat tot hooger opvoert en levensvreugd vergroot.
Dat thans Suriname de eerenaam draagt van meest Nederlandsche kolonie, is voor een groot deel te danken aan hem....
Hij was veeleischend, voor anderen als voor zichzelf, maar zijn wijze van examineeren is haast spreekwoordelijk geworden. Men weet nog altijd voorbeelden | |
[pagina 21]
| |
te noemen, hoe hij nerveuze candidaten op hun gemak wist te stellen. Een inleidend gesprek, waarbij, als terloops enkele vragen worden gesteld op het vlak betrekking hebbend en de examinandus was al aan het examen doen voor hij het eigenlijk zelf begreep. Spreker bracht verder in herinnering, hoe de heer Benjamins, door zijn ongeëvenaarde kennis der oude archieven, in menige grenskwestie gewichtige diensten bewees, Inzonderheid de voor Suriname zoo gelukkige oplossing der Lawa kwestie, is voor een groot deel aan zijn werk te danken, hoewel het past hierbij ook te herinneren aan het aandeel dat de artikelen van wijlen Julius Muller daarin hadden. Was zoo onze Oostgrens verwijd, het was weer Benjamins die er op wees, dat ook aan de Westzijde Nederland gebied had prijs gegeven, waarop het rechten kon doen gelden. Het eerst vestigde hij de aandacht op deze zaak gedurende zijn verloftijd in 1897, de eerste rust na 19 jaren dienst, en wel in een artikel in het Tijdschrift van het Kon. Ned. Aardrijksk. Genootschap, getiteld: De grenzen van Nederlandsch Guyana. Niet de Coeroeni, die als zoodanig wordt aangenomen, maar de New River is de grens, alzoo betoogde Benjamins. Wij weten, dat hij dit standpunt onafgebroken verdedigt en zich er telkens weder verzet, als de Nederl, regeering het wil doen uitkomen alsof het hier betreft een gewijsde zaak, in ons nadeel beslist. Met een groote kennis over deze materie en met een arsenaal van bewijsmateriaal treedt hij telkens weder in het strijdperk en hij is er ten slotte in geslaagd, dat ten minste wordt ingezien, dat onze kansen niet als verkeken behoeven to worden beschouwd.
Als in de toekomst eens zal worden beslist, dat inderdaad de New River de grens vormt tusschen Eng. en Nederl. Guyana, dan zal deze uitbreiding van ons gebied niet verkregen zijn door brute wapenen, maar door edeler strijdmiddelen: de groote kennis, de welversneden pen, de niet aflatende volharding van dezen grooten Surinamer....
De nieuwe naam, die tot in lengte van dagen | |
[pagina 22]
| |
moge blijven, is een naam die spreekt, die bij de ouderen oproept de herinnering aan den vereerden leermeester, of beminden chef, een naam die is als een symbool van goede burgerschap en trouwe plichtsvervulling. Aan ons de taak, te zorgen, dat het ook een naam zij die spreekt tot de jongeren, die hen oproept tot navolging, om op gelijke wijze als Dr. R. zich te geven met al hun kracht, met al hun kennis, met al hun liefde aan ons Suriname, dat aan kennis en kracht, maar aan liefde vooral behoefte heeft. Dit tracht ik mijzelf in te prenten, dit zou ik willen vragen aan de leerkrachten van deze school, dit zou ik over uwe hoofden willen toeroepen aan allen die hebben te arbeiden aan de vorming van het opkomend geslacht: laten wij trachten onszelf te doordringen van de liefde die Benjamins heeft gekoesterd voor onze jeugd, laten wij werken naar zijn voorbeeld en in zijn geest.
Moge de levensavond van Dr. Benjamins zijn als de schoonste avonden van zijn geliefd Suriname. En als hij eenmaal wordt opgeroepen, zal hij kunnen scheiden in het besef, dat het licht dat hij heeft ontstoken, niet is gedoofd, maar van geslacht op geslacht zal worden overgedragen en brandend blijven in veler hoofd en veler hart’.
Na een stormachtig applaus, dat op deze rede volgde, nam de Gouverneur het woord, en zeide o.m., dat toen zijn aandacht gevestigd werd op de wenschelijkheid om bij dit jubileum iets te doen ter blijvende herinnering aan Dr. Benjamins, hij dadelijk sympathie voor deze gedachte gevoelde, temeer daar bij zijne verdienste als inspecteur voor het onderwijs, ook zijn persoon door een ieder wordt gewaardeerd en vereerd. Spreker meende, dat geen betere huldiging te bedenken was, dan zijn naam te verbinden aan een deel van zijn levenswerk in Suriname. Dat de meeste stadsscholen genoemd zijn naar de leden van het Koninklijk Huis of Gouverneurs, zal zeker door niemand als een bezwaar worden gevoeld. De Westerschool had tot dusverre een naam, die alleen vertelde in welk gedeelte van de stad zij gevestigd is. Voortaan zal zij een naam dragen die spreekt van een traditie’. | |
[pagina 23]
| |
Spreker heeft gemeend een eenigszins publiek karakter aan deze plechtigheid te moeten geven in plaats van te volstaan met een naamsverandering op papier alleen.
Aan het hoofd der school, den heer A.L. Waaldijk een portret van Dr. Benjamins overhandigende, verzocht spreker dit in eere te willen houden, daarbij de hoop uitsprekend, dat de leerlingen attent zullen worden gemaakt op de beteekenis van dit portret en hun ingeprent zal worden het voorbeeld van dezen Surinamer te volgen wat betreft het zich wijden aan de belangen van zijn geboortegrond.
En dezen wensch herhalen wij.
Van den heer F. Oudschans Dentz ontvingen wij uit Den Haag de laatste photo, van welke de reproductie dit jaarboek siert. |
|