is de woestijn van Arizona met zijn grillig gevormde rotsformaties, maar toen ik er bij een reis van de oost- naar de westkust zelf doorheen reed, was ik toch met stomheid geslagen. Net als de Franse mijnbergen vergezellen ze je urenlang, maar dan hullen ze zich ook nog in alle mogelijke schakeringen rood en liggen ze, als oceaanklippers onder vol zeil, in een roerloze leegte.
En ook in het volle Nederland vond ik - tot ik in de greep raakte van het horizonfundamentalisme - zulke betoverende panorama's. De brug over de Waal bij Zaltbommel bijvoorbeeld, waarvan de pylonen, als je vanuit Den Bosch komt, majestueus in de vlakke polder staan. Heel lang lijkt de weg langs de brug af te schieten, maar dan schuiven de pylonen langzaam maar zeker in je beeld en koers je af op de tuibrug die naar Martinus Nijhoff is vernoemd - ‘mijn hoofd vol van het landschap, wijd en zijd’.
Mijn plezier in autoreizen hervind ik pas, als ik op een dag begin november naar Overijssel moet en besluit de overbekende A1 te vermijden en in plaats daarvan de weg door de polder te nemen. Het is een nevelige ochtend en dat vind ik wel prettig, dan hoef ik me tenminste niet bezig te houden met de horizon, die kun je nu toch niet waarnemen.
De weg draait gelijkmatig onder mijn wielen door en versgeploegde akkers trekken aan mijn oog voorbij. In de verte een rijtje ijle bomen, de herfststormen hebben de bladeren al meegenomen. Windturbines priemen, schijnbaar willekeurig uitgestrooid, naar de hemel. Ik laat mijn blik naar een eenzame boerderij in het vlakke land dwalen, naar de traag wentelende molenwieken, die doen denken aan koeien die kalm staan te herkauwen, naar de zachte, vernevelde verte.
Op de dijk die de Flevopolder als een liniaal doorsnijdt, zie ik het beeld van Rudi van de Wint weer fier overeind staan, het is een paar jaar weg geweest nadat koperdieven het hadden vernield. De tong van Lucifer heet het uitdagend, maar mij doet het altijd denken aan een kruising tussen een cipres en een obelisk, die op het dijklichaam balanceert. Nog sterker dan anders lijkt het beeld op deze nevelige ochtend te zweven, de dijk is niet langer een harde muur waarop je blik doodloopt, eerder een diffuse lijn die de overgang van land en hemel markeert, alsof hij zelf een horizon is geworden. Een dijk als horizon, mijn fundamentalisme wankelt: is de vrije, onbeteugelde blik dan toch niet essentieel voor de horizon?
Bij helder weer kun je verder kijken en de horizon ligt dan dus verder weg. Maar wat levert dat eigenlijk op? Als je op een hoger punt gaat staan, dan ligt hij nóg verder weg, vanaf de tweede verdieping van