Maleuvre is hoogleraar Frans en vergelijkende literatuurwetenschap aan de University of California, maar zijn boek bestrijkt veel meer terreinen, zoals de egyptologie, assyriologie, kunstgeschiedenis, filosofie, theologie, wetenschapsgeschiedenis, natuurkunde en wiskunde. Kortom, The Horizon is ideeëngeschiedenis met een breedte en een overkoepeling die in onze tijd nog maar zelden door een academisch auteur worden aangedurfd. Dat heeft zijn boek in Amerika dan ook het curieuze verwijt opgeleverd dat zijn boek ‘retro’ zou zijn. De foto van de auteur op de achterflap van zijn boek - een lamswollen pullover losjes over de schouders geslagen - suggereert een moeiteloos gemak in het omgaan met al deze uiteenlopende disciplines, maar die schijn bedriegt in zoverre dat The Horizon als boek zeer gedisciplineerd en kunstig is opgebouwd. Verdeeld in 25 hoofdstukken, die elk aan de hand van een periode of jaartal of zelfs een concrete datum een tijdvak in de westerse cultuurgeschiedenis bestrijken, loopt The Horizon van de Egyptische beschaving uit circa 2500 voor Christus tot aan de meest recente theorieën over de oerknal.
In zijn beschrijving van de Egyptische cultuur haalt Maleuvre bijvoorbeeld als karaktertrek vooral de obsessieve onbeweeglijkheid naar voren, de angst voor verandering en in het bijzonder die voor de verandering van het leven in de dood. Hij leest de Egyptische dodencultus, die zijn overledenen door balseming van een eeuwig en onveranderlijk bestaan wilde verzekeren, als de uiterste consequentie van een samenleving die grosso modo drieduizend jaar lang zichzelf is gebleven, in zichzelf gekeerd en zich richtend naar de regels van zijn goddelijke heersers. De Egyptische beeldcultuur, met haar over het algemeen uitdrukkingsloze gezichten en louter in het platte vlak weergegeven lichamen, is van dat tweedimensionale wereldbeeld de ons welbekende visualisering. De Egyptenaren hebben ook nooit systematisch gebieden buiten hun eigen rijk gekoloniseerd. Hun existentiële belangstelling gold bovenal het dodenrijk, de wereld aan de andere kant van de levenshorizon, niet wat er aan gene zijde van de fysieke horizon zou liggen. De eeuwigheid, aldus Maleuvre, was het toneel waarvoor hun kunstwerken bedoeld waren. Daartoe werd de levensgrens tot voorbij de dood opgerekt, waardoor de Egyptische cultuur haar immanente en permanente gestalte kreeg.
Voor de eerste echte confrontatie met de menselijke sterfelijkheid - niet de overgang naar het eeuwige leven, maar de dood als bron van pijn en verdriet - richt Maleuvre zijn blik op het Gilgamesj-epos, ontstaan in de eerste helft van het tweede millennium voor Christus in de Mesopotamische stad Uruk. In die confrontatie met de eindigheid van het bestaan komt, zo stelt Maleuvre, voor het eerst in een geschre-