liep het zoals het liep? Waarom kon ik niet wat ik wilde, wist ik niet wat ik wilde, durfde ik het niet te weten?
Nog even en ik ben drieënnegentig. Zelfs daarboven laat ik haar wachten. Het is al zo veel jaren stil. Het is nooit anders dan stil geweest sinds ze wegging, zelfs als ik piano speelde was het stil, zelfs die ene keer dat ik het uitschreeuwde was het stil. In mijn hoofd gonst haar naam echter, al zo lang, bijna mijn hele leven. Telkens als ik opkijk is ze er. Het is zoals in een Egyptische tempel: de goden zijn al eeuwen weg, maar hun cartouches zijn zo onuitwisbaar diep in de wanden gegrift dat je ze niet kunt ontwijken. Isis, Nephtys, Hathor, Maät, Noet... Hanna.
Ze is veertien jaar terug overleden. Ik heb niets in de krant gelezen, geen rouwkaart ontvangen - wie had mij die moeten sturen? Maar ik wist het toch.
Het was eind december en ik had een kerststukje op tafel staan met een orchidee erin. In de vensterbank van de woonkamer bloeiden twee rode amaryllissen. Op de ochtend van de zevenentwintigste hing het kopje van de orchidee slap. Zijn vijf welgevormde kroonbladen bogen gerimpeld omlaag en het steeltje was wit geworden. Gek genoeg hadden de amaryllissen die nacht hetzelfde lot ondergaan. Hun grote rode bloemen lagen in het raam en op de grond. Er zat een vlekje stuifmeel op het tapijt. Een enkele bloem hing nog aan de brede steel als een vaantje aan een vlaggenstok op een windstille dag.
Mijn altijd uitbundig bloeiende kalanchoë vormde die winter geen knoppen en later sloeg ook de clivia over. Dat is hoe ik wist van H.'s dood. Sindsdien heeft geen enkele plant in mijn huis gebloeid. Misschien zouden ze het nog geprobeerd hebben als ik haar portret had weggehaald. Maar dat deed ik niet.
Ik richtte een klein altaar voor haar in op het dressoir. Rechts een vaasje met een bloem van buiten - een vergeet-mij-nietje, een viooltje, een takje sering. Links een porseleinen beeldje van een meisje met een mandje zwartblauwe bessen. In het midden de sepiakleurige foto die volgens een klein, sierlijk logo was genomen in de studio van Reddingius aan de Hereweg in Groningen. Ze kwam uit Groningen. Ik ben er nooit geweest. Haar haar was kort en van nature golvend, haar blik te frivool voor de gelegenheid, haar lippen glanzend. Vaseline, vertelde ze me toen ze de foto liet zien. Ik vroeg haar of ze het nog steeds gebruikte; als antwoord glimlachte ze geheimzinnig. Later kwam ik erachter dat het honing was die haar lippen zo liet glimmen.
‘Waarom geef je me deze foto? Hij is gemaakt op je verlovingsdag.’
‘Omdat ik aan jou dacht toen die zwierige fotograaf hem maakte.’
‘Je had nog nooit van mij gehoord op die dag. Ik was elf!’