wat voor bijdrage zij leveren aan ons bestaan. Als voorbeeld noemt Bennett Charles Darwin, die vijftien jaar lang de activiteit van aardwurmen observeerde, hoe ze zich voortbewogen, waar ze heen gingen, wat ze deden en vooral wat ze aten en uitpoepten: levende aarde, vruchtbare aarde, waarin zaden kunnen ontkiemen, wat weer de natuur als geheel en daarmee de beschaving mogelijk maakt. Wurmen graven de grond weg onder elk dood object waar niets meer mee kan gebeuren, waardoor al het levenloze langzaam in de bodem wegzakt. Zoals Darwin schrijft in zijn Formation of Vegetable Mould through the Actions of Worms with Observations on Their Habits (1881): ‘Wurmen hebben een veel belangrijkere rol in de wereldgeschiedenis gespeeld dan de meeste mensen zouden menen.’ Als een wurm vlijtig bezig is dode aarde en plantenresten op te vreten, laat hij zich daar niet van afleiden als er plotseling met een licht op hem wordt geschenen, iets waarvoor hij anders onmiddellijk op de vlucht slaat. Net als de hogere dieren zijn regenwurmen in staat hun aandacht bij de activiteit te houden waar ze mee bezig zijn, ‘and attention implies the presence of a mind’, voegt Darwin aan deze observatie toe. En dat meende hij precies zoals het er staat. Wurmen hebben verstandelijke vermogens, een geest. Zoals Gregory Bateson vele jaren later in Mind and Nature zou schrijven: als de geest in de loop van de evolutie in ons mensen tot ontwikkeling heeft kunnen komen, is er geen enkele reden om te veronderstellen dat dat niet ook elders in de natuur heeft kunnen gebeuren. Zoals bij Darwins wurmen.
Een bezwaar tegen de redenering van Jane Bennett en de vele anderen die de ‘posthumanistische’ benadering aanhangen, zoals Monica Soeting het noemt in haar nuchtere bijdrage aan deze Gids, is dat wij mensen inmiddels zo overmoedig zijn geworden dat we zelfs bereid zijn nu ook de dingen naar ons niveau te tillen, waardoor wij ons zelfvoldaan en een tikje snobistisch als ding tussen de dingen en als dier tussen de dieren wagen te ervaren. Veel minder geneigd zijn we te erkennen dat wijzelf wellicht de slachtoffers zijn die met zich laten sollen door de dingen en de dieren. In die zienswijze is de mens het middel waardoor koeien, varkens en kippen zich massaal laten voortplanten, en waarmee zes voedingsgewassen de overhand hebben kunnen krijgen over de gehele flora op aarde. Om de discussie over de handelingsmacht van dingen niet alleen context maar ook wat meer scherpte te geven, plaatsen we in deze Gids een weinig bekend verhaal van John Cowper Powys uit 1930 - hier voor het eerst in Nederlandse vertaling - waarin mensen en dingen evenzeer begiftigd zijn met bewustzijn en spraakvermogen, terwijl ze tegelijk in twee volstrekt gescheiden werelden leven. Er blijkt evenwel nog een derde wereld te bestaan,