naar Brussel vliegen, als door tovenarij meteen ook als vertegenwoordigers van supranationaal gezond verstand op te treden, is - voorzichtig uitgedrukt - al te goedmoedig theoretisch.
Nu is het één ding een bepaalde stand van zaken vast te stellen, iets anders is het hierover te oordelen. De stand van zaken is dus het democratisch tekort (vergeleken met de bereikte democratische standaards vooral van de oude nationale democratieën), en ik dacht dat - bij alle vooruitgang van het project Europa, zoals het wegvallen van de grenzen, vrijheid van vestiging, gemeenschappelijke munt - de trendmatige afschaffing van de democratie een schandaal is, en dat inzet voor de Europese idee tot uiting moet komen in kritiek op dit schandaal. Maar wat nu (en ik durf deze vraag nauwelijks neer te schrijven), als wij het klassieke democratie-begrip, in plaats van het te verdedigen en tot maatstaf van onze beoordeling en daarmee van onze kritiek op het eu-systeem te maken, bewust opgeven, en precies daarin, in het prijsgeven ervan, een althans voorlopige historische rede zien?
Ik moet, voor ik deze vraag preciseer, verslag doen van mijn ervaringen van de laatste weken: ik heb elke dag in de lange gangen van het eu-bestuur, in de werkvertrekken en vergaderzalen van de veelgesmade eu-bureaucratie rondgelopen, met talloze ambtenaren in het Berlaymont-gebouw van de Europese Commissie en in het Justus Lipsius-gebouw van de Raad van Europa gesprekken gevoerd, me laten vertellen hoe en waaraan ze werken, hun dagelijkse werkdag kunnen volgen, hun inzet, hun geduldige strijd - en ik heb uitstekend gekwalificeerde, Europees denkende mensen leren kennen die met verbazende efficiëntie een uiterst complexe machinerie voor de productie van rationaliteit bedienen. Waren deze mensen afhankelijk van de stemmingen in hun thuisland, of er zelfs aan gebonden, zouden zij zich laten voortdrijven door de zweepslagen van de nationale media die gebiedend de verlangens van hun economische en politieke elites als de mening van het volk voorformuleren, dan zouden ze binnen de kortste keren alleen nog onproductieve, zo geen gevaarlijke tegenspraken leveren. In feite echter vormen de kabinetten der commissarissen, de hoofddirecties, de vaste commissies en de werkgroepen een verlicht ambtenarenapparaat dat - zonder zich van de wijs te laten brengen door grote achtergebleven delen van de populaties der eu-lidstaten, door hun ressentiment en onderdanig verlangen naar autoritaire leidersfiguren - rationele verordeningen en richtlijnen uitwerkt. (Ik wil deze waarneming en wat ik ervan afleid enkel ter discussie stellen. Ik houd er niet aan vast, ik ken de bezwaren, ik heb ze zelf!)
De mensen die in deze bureaucratie werken, dus daar waar een tekort aan democratische legitimatie kan worden vastgesteld, zijn een