wangen het mondje open dwong, de lepel in een orale verkrachting naar binnen schoof, omdraaide en leegde in de weerloze mondholte. Het kind kokhalst, probeert nog te slikken en spuugt dan de hele mondvol uit. Oorlog aan tafel. Vandaag de dag wordt dwangvoeding in de gezinskring denk ik niet vaak meer toegepast, maar het beschavingswerk gaat, met andere, mildere middelen, onverminderd voort.
Vies eten slaat op hoe men eet, maar ook op wat men eet, of niet eet. Wat is vies eten? Ook dat is het resultaat van een lange dressuur. Kleine kinderen stoppen alles in hun mond. Kennelijk moeten ze het onderscheid tussen lekker en vies (smakelijk en onsmakelijk) nog leren. Uitwerpselen zijn van alles het vieste, mensenstront nog weer viezer dan dierenstront. Dat hoort al tot het oerpatroon, universeel, tijdloos, en misschien zelfs aangeboren. Mensenvlees is haast overal taboe, heel vaak beschuldigde het ene volk het gehate en geminachte andere volk van menseneterij. Maar kannibalisme is in feite hoge uitzondering.
In beginsel is alles wat onbekend is vies. Alleen dat wat andere mensen ook eten is eetbaar. De meeste planten zijn, voor zover ze verteerbaar zijn en niet giftig, toegelaten. Het zijn vooral de vlezen die walging oproepen. En onmiskenbaar breidt de weerzin zich uit. Steeds meer mensen vinden steeds meer onderdelen van dode dieren vies. Kloten, pens en darmen, kop en poten, maar ook hart, tong, niertjes, zwezerik, hersens en zelfs de lever zijn uit de slagerij en het restaurant aan het verdwijnen. Ze zijn misschien te identificeerbaar, te herkenbaar als onderdeel van een tot voor kort nog levend wezen.
Vooral het spiervlees vindt nog probleemloos aftrek. Biefstuk in al zijn varianten is homogeen en vormloos, gaat per plak en per ons. Ook bij gehakt is het moeilijk je nog een gemalen dode koe in te denken. Van de vis zie je zelden nog de ingewanden, de kop, de staart, de hom en kuit; zelfs de moot (een herkenbare plak van wat eens een zwemmend dier was) is nauwelijks nog te koop. De filet, alweer een geabstraheerde en vormloze kwantiteit vis, vinden de eters het lekkerst. De kip wordt nog wel in zijn geheel getoond, maar zonder kop, zonder voetjes en zonder veren, netjes opgevouwen, als geabstraheerd gevogelte.
Het opeten van een doodgemaakt dier wordt steeds meer als pijnlijk beleefd. De slacht verdwijnt zoals Norbert Elias het uitdrukte ‘achter de coulissen’. Geen onbevoegde krijgt ooit een slachthuis van binnen te zien of heeft weet van wat zich afspeelt in de netten en de ruimen van onze vissersvloot. Wat mensen nu nog lekker vinden lijkt haast in niets meer op het levend wezen dat het toch nog kort geleden was.
Deze ontwikkelingslijn kan naar de toekomst worden doorgetrok-