‘Mevrouwtje,’ tetterde de man om boven zijn kroost uit te komen, ‘wilt u eens en voor al van die etters af zijn, schaf dan een buks aan. Gaat u dat te ver: koop een vijvernet of schrikdraad. Daarvoor verwijs ik u naar een tuincentrum.’
Een advies een dierenvriend waardig, dacht Sara en ze vroeg zich af waarom de man, als hij al muizenvallen en rattengif verkocht, haar niet zelf een buks probeerde te slijten.
Die avond zat ze in de tuin met haar collega Lidia. Ze hadden al wat wijn op toen ze het tuintafeltje uitklapte en het eten serveerde: zeebaars en een salade van gegrilde groente. Lidia, een paar jaar jonger dan zijzelf en de kinderwens voorbij, leidde een leven dat vergeleken bij de collega's van haar leeftijd wat uit het gelid liep - en niet alleen omdat ze rookte.
‘Ga een keer mee salsadansen. Je moet niet in je eentje gaan zitten kniezen. Leuke kerels te over.’
Sara lachte. ‘Wil je me proberen te koppelen? Ik ben nog geen maand alleen. De gedachte aan een vent in mijn leven doet me rillen.’
Dat was maar half waar. Ze had de weinige mannelijke aandacht van de laatste tijd gretig tot zich genomen, als om zich ervan te verzekeren dat ze nog een partij was. Openlijk, in de vrijpostige modus, had ze geflirt met de verhuizers en ze had een lichte paniek gevoeld toen ze het huis verlieten, alsof haar laatste kans verkeken was. Maar ze was op haar hoede. Mannen, resumeerde ze: volmaakt tevreden, in zichzelf gesloten, harige wezens. Het ene moment ben je allergisch voor hun aanraking of nabijheid, het volgende wil je ze in je voelen en door hun gewicht verpletterd worden. Dan, net als ze als teken van huiselijkheid een buikje beginnen te kweken, belazeren ze je met een ander.
Ze reikte Lidia het stokbrood aan en vroeg om het gesprek een wending te geven wat ze van de vijver vond. Ze had zichzelf betrapt op iets van trots, toen ze haar bij de vijver had zien knielen - onschuldig, maar niettemin.
‘Leuk, die goudvisjes hebben -’
‘Geen goudvissen, goudwindes. De goudvis is een woeler. Goudwindes en shubunkins - Japans voor driekleur. Ik had vanmiddag een ongenode gast: een reiger op jacht naar een snelle lunch. Heb je weleens een reiger van dichtbij gezien? Indrukwekkend, de vleugelslag, die kille, gluiperige ogen. Maar ik ga hem een lesje leren. Morgen koop ik schrikdraad voor om de vijver, eten we de volgende keer gegrilde reiger.’
‘De nek schijnt een delicatesse te zijn.’
‘Met kikkerbilletjes. Hollandse schotel uit eigen sloot.’