Willem Otterspeer
Notuul
Aquaria. Je zag ze niet veel meer. Chinese restaurants hadden ze nog wel eens, maar zelfs de gewone man trok zijn handen ervan af. En daarmee verdwenen ook de winkels die in de harden software ervan handelden. Het verdwijnen van aquaria was een van de vele dingen die hem van de moderne tijd vervreemdden.
Ze hadden hem altijd een vreemde rust ingeboezemd. En ook nu, in het oude restaurant waarin hij zich bevond en dat als het ware opgetrokken leek rond de fluorescerende bak met water, ging er een betoverende werking van uit. Hij realiseerde zich dat het restaurant zelf, waarin een verschaalde Wiener Wald-sfeer hing, voor wie van buiten langs de versleten vitrage naar binnen keek, iets van een aquarium had.
Hij leegde zijn kop koffie, stond op en trok zijn regenjas aan. De draaideur klemde, het restaurant liet hem node gaan. Op vijftig passen afstand lag het station, nat en koud. Overal modder en drukte, stinkende mensen. De spoorrails glommen roestig. Soms gleed een trein binnen, onweerstaanbaar als een begerige slang. Hoe laat zou ze weggaan? Wat zou hij zeggen? Haar ouders zouden erbij zijn. Zou hij gewoon kijken welke trein ze nam en een stuk meerijden?
Toen hij haar de stationstrap op zag komen, geflankeerd door haar ouders, raakte hij in paniek. Ze zal me zien, ze zal niet weten wat te doen, ze zal boos zijn. Hij vluchtte langs de andere kant het perron af, naar een perron aan de overkant. Verscholen tussen de boekenstalletjes keek hij naar haar. Soms lachte ze. Ze lachte en ze zou uit zijn leven verdwijnen.
Opeens, als met een ijskoude druppel op zijn kalende hoofd, zag hij zichzelf staan, kleumende man, weggekropen achter bestsellers, zag hij hoe de dingen werkelijk waren, in een helder grijs. Ze ging weg, terug naar haar man. En die zou zich niet afvragen waarom ze midden in de winter met een lentestemming rondliep. Dat tripje naar haar ouders had haar goed gedaan.
Ze zou niets zeggen en er zou niets gebeuren. Langzaam zou het ge-