| |
| |
| |
Willem Jan Otten
Vier gerichte gedichten
U bent geen neerlandicus.
Genres zullen u worst zijn,
speciaal op het punt van de wonderen.
In mijn taalgebied zou elke beetje prozaïst
om te beginnen uw opstanding
in de gedaante van volmaakt intact
en weergaloos depbaar uw zoon.
Zo lang het mij lukt u bijtijds af
te breken en toch uit te sparen
u onvermijdelijk mensvormige ruimte
| |
| |
op bidden voor eigen intenties na
(en eenvoudig aandachtig leven)
Aanvaard mij, blinde Pacino, als partner,
dans mij onzichtbaar dwars
door het wemelend spiegelziek feest
| |
| |
Uitgerekend tijdens het gedachtestreepje tijd
waarin mijn ene leven zich voltrekken zou
kwamen de geleerden met het leerstuk
van de oerknal en zijn dijende heelal.
Voor de onbevooroordeelde toeschouwer,
ik zag niets in de reductie van u
tot hooiberg zonder speld,
moet het een soort verslaving geleken hebben
aan een steeds nodelozer begin
dat, als we diep genoeg het uitspansel
in keken, alsnog zou zijn gezien.
uw neuriënd herhaalde ja, is goed.
De Babylonische jood die het neerschreef
heeft u als auteur genoemd.
Hij moet zich de ogen hebben uitgewreven.
Vreemde boel. Zeker vergeleken
bij de omringende kosmogonieën
waarin de ene godheid uit de andere
Die hadden wel degelijk iets overtuigends.
uit elkaar verslindende demiurgen
evolutie avant la lettre.
Van u evenwel geen verklaring
eerder het nauwkeurig verslag
om een drukkende stilte te verbreken
met een binnensmonds liedje dat meezingbaar blijkt.
| |
| |
Om in een plastic zakje met onbekende pitjes
een woud van sequoia's te zien.
de volledige Eva te concluderen, inclusief eisprong.
Om in de tunnel tohoewabohoe
een lichtpunt te onderscheiden.
Om in het bladstille oerbos
te komen op wind en waait waar hij wil
Om nog geen week na het uitblijven van de ongesteldheid
al te dromen van volledig een duimzuigend mens
op het onvoorstelbaar hoe,
| |
| |
Anders dan bij Jupiter en Darwin
is uw wet niet verkrachting,
Hoe verder van haar laatste eisprong,
des te minder ik haar ken.
op de onherroepelijke maandagmiddag
maart negentien achtenzeventig.
meer dan dertig jaar geleden
- ik was niet haar eerste,
we kenden elkaar enkele maanden -
toen zij desgevraagd zei: ja,
van jou met jou wil ik een kind.
Het was raar, dat lidwoord,
hoeveel kinderen gaan er wel niet in een kind,
Ze had een fietstocht gemaakt alleen,
en op de Nieuwendammerdijk
met een zitje aan het stuur,
zij leefde toen al sterk met tekenen,
al had ze het nog niet over u,
Uw wet is niet verkrachting,
zij is een woord dat verwekt.
| |
| |
Haar ja was dan ook niets minder
in die orde van grootheid.
uit de tohoewabohoe van de begeerte
een man die voordien niet bestond.
Hoe beter ik mij dit herinner
des te onkenbaarder zij mij is.
Niet op te helderen haar vertrouwen,
ook al word ik met haar nog zo intiem.
Zij is mij onkenbaar op uw wijze,
of op zijn minst van uw aartsengel
toen die zei Wees Gegroet
| |
| |
Toen ik hem van u vertelde
van uw aanhoudend aanhoren
luisterde mijn vader zwijgend
haalde hij zijn schouders op.
Niet uit onverschilligheid
laat staan uit ergernis -
verontschuldigend veeleer.
Zijn zwijgen sinds zijn coma -
rivier die 's nachts een verdronkene
Dat u hem verraste met uw bestaan.
hersens aan zijn lippen sloot
hem aanhoorde zoals ik hem vertelde
hem vrijuit liet zwijgen sindsdien.
|
|