zonder dat er een aanraking is geweest. Waarom zou een aanraking een blik moeten rechtvaardigen. Een van de twee volstaat.
Hoe lang de nacht al weg is kan ik mij niet herinneren. Het wordt natuurlijk wel avond. De zon daalt en het licht valt anders tussen de takken door. Indien we ons dan diep in het dal bevinden wordt het aardig donker. En fris. De hellingen vormen een obstakel. Valt is het verkeerde woord. Strijkt ook. Steekt gaat voorbij aan zijn zachtheid. Staat is het beste. Of is. Het wordt altijd weer ochtend. Nee. Het is tot nu toe altijd weer ochtend geworden. Maar nacht niet. Die komt hier niet voor. Dat hoeft ook niet. We zijn nog niet zo moe dat slapen onafwendbaar wordt. En voor slaap is nacht niet onontbeerlijk.
De richting van de beek is duidelijk. Zij loopt van hoog naar laag. Niet in een rechte lijn maar als je haar volgt komt er onherroepbaar een ogenblik waarop zij uitmondt. Waarschijnlijk in een rivier of in een meer. Dat is niet erg. Het hangt vooral van de hoogte van het beginpunt af hoe lang dat ogenblik op zich laat wachten. En van het verval. Bij het beginpunt komt het water uit de grond of uit de lucht. Indien uit de grond dan toch eerst uit de lucht. Hoe het daar kwam is hier niet van belang. Dat voert te ver. Vissen zwemmen soms in de richting van de bron. Zij moeten wel. Anders kwamen zij allemaal in de rivier terecht. Dat zou jammer zijn. De beek behoeft zilvergepantserde vissen. Zonder vissen is zij te leeg. Een minimaal aantal volstaat.
Bij avond en bij ochtend zingen vogels. Ik onderscheid er vele maar ken niet al hun bontgevederde namen. Dat hoeft ook niet. Zij kennen die ook zelf niet al roepen zij elkaar aan. Hun lied is een glimlach die voorafgaat aan een aanraking. Waarom is de middag daartoe minder geschikt. Werken of slapen zij dan. Of zijn ze uitgezongen. Zingen zij om licht tot kracht of zwakte op te roepen. Wat willen zij dan. Dat het er is maar in wisselende mate opdat er tijd zij want zonder tijd geen zang. Een kort lied volstaat. Het allerkortste zelfs.
Het verval moet gering zijn want wij volgen de beek al zo lang wij ons kunnen herinneren. Ik ga er althans van uit dat jouw herinneringen met de mijne overeenkomen. Ten minste ten dele. Daar valt niet achter te komen ook niet door ze te delen. Dat kan immers niet. Het hoeft ook niet. Twee geheugens zijn misschien beter dan een. Dan wordt er in totaal meer onthouden. Als onthouden beter is dan vergeten wat niet zeker is. Wat weg is heeft het voordeel af te zijn. Dat mist het aanwezige.