Ik dacht nog, toen ik op de ommezijde van dat haast lege duinlandschap schreef, links naast Ludwigs adres waarvan ik ook de postcode uit mijn hoofd wist, zoals ik nu nog woordelijk weet wat ik schreef:
Onverwachte intimiteit aan het einde van de dag: van dichtbij, in schemertinten, de vuurtoren die zich erop richt om van afstand gezien te worden. Bouwjaar: 1880. Lichtsterkte: 4,4 miljoen candela. Zichtbaarheid: 30 zeemijl. Ook in het naderende grijs van de nacht nog rood met wit.
- ik dacht nog, toen ik dat schreef: ik heb hem niet aangeraakt, maar misschien was dit zien, het van zo onverwacht dichtbij zien, wel intiemer.
‘Is er intiemer contact mogelijk met de haast mythische nevelpanter, dan dat waaraan het bokje zigzaggend op topsnelheid door de schrale Himalaya-struikjes een poosje lang ternauwernood ontkomt? De nachtzwaluw en de vuurtoren moet het overkomen zijn en ze hebben het niet hoeven vergeten. Een kwart eeuw later lees ik erover en moet de nachtzwaluw verwijderen van mijn vuurtoren. Een zekere afstand lijkt verkieslijk.’
Vorig jaar lente was het anders. Ludwig schreef, ik las wat hij schreef, ik schreef terug. Lange brieven. Op Ameland dacht ik nauwelijks aan hem, want hoe kon hij er niet zijn? Hoe zou hij afwezig hebben kunnen zijn uit het helmgras of de wind, die alleen van zichzelf verhaalde? Vanaf de Roosdûnen liep ik in westelijke richting langs de noordkant van het eiland. Tegen het einde van de dag stak ik vanaf het strand dwars door het duin landinwaarts, richting Hollum. De strakblauwe lucht, waarover de wolkjes evenwichtig verdeeld waren als op een schilderij van Magritte, begon zich bijna onmerkbaar te versluieren in grijstinten. Ik zou me moeten haasten om voor het donker terug te zijn. Mijn blik dwaalde over de glooiingen van het duin, onzeker of ik hier wel zijn mocht, om snel weer neergeslagen te worden, zoekend waar ik mijn voeten zetten zou. De avondster priemde al door het nu gedempte blauw.
Pas bij de klinkers van de Hollumer strandweg kon ik me weer oprichten. Daar, in het doorzichtige silhouet van het dennenbos, omringd door bomen, stond opeens de vuurtoren, haast te dichtbij. Niet bedacht op een ontmoeting hadden we geen afstand tot elkaar gehouden. Dit was geen vuurtoren. In de schemering leek hij uit spikkeltjes te bestaan, waar ik doorheen gemengd zou kunnen raken. Ik wilde