De Gids. Jaargang 172(2009)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 270] [p. 270] Henry Sepers Voor het eten hadden we contact met vader. Hij had ons zelf gemaakt en daarom hielden we van hem. Omdat hij nooit iets terugzei, zeiden wij hetzelfde. Zegen. Spijze. Oude wijze. Ik moest mijn ogen sluiten om hem te bekijken. Hij had de gestalte van een circusbeer. O mag ik u bevrijden van dressuur? Mijn hart was vies geworden en ik vroeg hem met mijn traliehanden om verschoning. Het tafelkleed van plastic was eenvoudig schoon te maken. Maar ik had een bewerkelijk hart. Het gesprek verveelde me en ik gluurde naar mijn broertje. Die stal de flessenlikker en vrat stiekem vla. Verbijsterend was de naaktheid van de christelijke meisjes. [pagina 271] [p. 271] De dames zaten te ontbinden in de kerk. Maar ze konden nog zingen. Het sterven voltrok zich onder hun rokken terwijl hun monden hemel proefden. Maskerade van pepermunt. De dominee stak naalden in het poppetje van de tijdgeest. Zo werden de dames herboren. Ze klemden een duif tussen hun dijen. En ik maar bidden om verlossing. [pagina 272] [p. 272] Mijn moeder valt dood in de ligusterhaag. Jonge mezen ploffen uit hun nest. Ik kniel neer, verzamel ze in een schoenendoos, begraaf ze bij de vlinderstruik en wacht enkele dagen. De kopjes werken weer als eerste, de snavels graven zich een gang naar buiten. Dan slaan de vleugels de laatste restjes aarde los, dragen de vogels moeder naar de hemel. [pagina 273] [p. 273] 1. Zit ik frisgestrikt in de bank met mijn hoofd tegen haar schouder, loopt ze weg, gaat aan tafel om wijn te drinken, brood te eten, aan te zitten met ouderling Poelstra over wie men fluistert dat hij kleine meisjes begeert, o gelouterde. Onder de toga van de dominee slingert een flexibel takje, onder de damesrokken van zangkoor Credimus kruipen diertjes rond met spitse tongetjes. [pagina 274] [p. 274] 2. Zit ik te denken aan het heilige verdriet, wassing van voeten, Judas is kwaaie god zilvervisjes pus, komt een kind krijsend van de nevendienst, drinkt Poelstra gulzig van de zoete Spaanse, likkend zijn koortslip, valt op zijn schouder duivenpoep, staat de Geest te dralen bij het bloemstuk voor de zieken, speelt het orgel een nummer van de Stones: I can't get no satisfaction, draait mijn moeder de zoenbeker een halve slag, vermengt zich in haar maag vlees en wijn, brood en bloed. [pagina 275] [p. 275] In de schuur van weemoed tuig ik de kerstboom af, sla de ballen aan gruizels, tik de stam van het kruis, lach om het kindeke dat zich verstopt heeft in een nest van engelenhaar. We drinken chocolademelk van Droste en het heden herhaalt zich in het verleden. Maar jij zoekt achter het plaatje de ware jeugdherinnering. Jij eist vertedering van wijzen uit het oosten met tafelkleden om hun schouders geslagen en op hun hoofden kronen van karton, herdertjes bij nachte met aangeplakte baarden en een ster, ten minste één ster voor jou alleen. Dat wij tijdens de kindermoord kerstkransjes aten, noem jij pure speculatie. Laten wij in deze stille nacht bidden, smoes je, want we zijn zo moe van het eindeloze gehamer. Vorige Volgende