druisen tegen deze wet van de almaar toenemende properheid.
Het is zeker mogelijk om duurzame daden, zoals het afzweren van bronwater, op te vatten als een volgende fase in een en hetzelfde proces van toenemende, om niet te zeggen escalerende, properheid. Ook de duurzame mens vindt nu ‘smerig’ wat vroeger nog voor schoon kon doorgaan. Een recente reclamecampagne tegen het drinken van bronwater gebruikt het beeld van een mond met zwarte troep eromheen gesmeerd. Het is een verwijzing naar de olie waaruit plastic flessen gemaakt zijn, en een radicalisering van het idee dat je bent wat je drinkt (niet alleen het water, maar ook de fles). Je kunt de cultivering van dit soort gevoeligheden zien als een poging om de eisen van de persoonlijke hygiëne nog weer verder op te voeren. Ook de neveneffecten van de productie en distributie van water worden nu meegenomen in het begrip van wat geldt als ‘schoon water’ - en, misschien, uiteindelijk, een ‘schoon lichaam’. De publieke aandacht voor de productie- en distributieprocessen die schuilgaan achter alledaagse gebruiksartikelen, zoals water, kan dan begrepen worden als een poging om het begrip van properheid nog weer verder uit te breiden. Water moet nu voldoen aan eisen van morele hygiëne: aan olie ontrokken producten zoals plastic flessen zijn ‘vies’ vanwege de vervuiling die hun productie en distributie aanricht; iedereen die aan plastic waterflessen doet draagt bij aan deze vervuiling, en vervuilt zo zijn eigen persoon, zo is de suggestie. (Natuurlijk is deze moralisering van producten zoals water op haar beurt inzet van een economisch proces van waardevermeerdering: als er eenmaal een onderscheid bestaat tussen moreel vies en schoon water, kan aan dat laatste geld worden verdiend.)
De huidige controverses over wat als verantwoord watergebruik geldt - in de ecologische, medische, politieke, morele en economische zin van het woord - zouden kunnen wijzen op een verdergaande verandering in de sociale logica van het watergebruik. In bepaalde opzichten stellen deze controverses het ideaal van properheid zelf ter discussie. Ze brengen een sociale dynamiek in het vizier die afwijkt van het cultureel-historische proces dat ik hierboven beschreef als de mondialisering van de watercultuur. Het ideaal is hier niet langer de uniformiteit van waterpraktijken en de anonimiteit van water, waarbij een bad in Australië idealiter niet te onderscheiden is van een bad in Noorwegen. Het ideaal is juist de maximale geaardheid van water. Schoon water is nu water uit een natuurgebied bij jou om de hoek. Een bak regenwater, met zand erin, is schoner dan een fles Evian. Zo zou de toenemende zorg en aandacht voor waar huiselijk water vandaan komt, kunnen wijzen op veranderingen in sociale conventies, niet alleen in de conventies die bepalen wat lekker is en wat vies, maar