stromen. Maar ook dit is weer te plastisch. God is eerder het witte rondje in de nul. Of nee, God is door het hoepeltje van de nul gesprongen en verbergt zich te midden van het wit. Denkend aan God blijf ik in mijn menselijke fantasie gevangenzitten. Al deze sporen uitwissend, nu: strikt genomen resten er twee mogelijkheden om Hem voor te stellen, om hem te visualiseren. De eerste manier geeft rekenschap van de eigen beperktheid door Hem radicaal antropomorf te maken. Het Plafond van de Sixtijnse kapel, gemeente Vaticaanstad.
Michelangelo schiep God naar Michelangelo's evenbeeld als een krachtige, schier bozige schepper met werkmansarmen. En hoewel het aanvankelijk blasfemisch lijkt; die baard, die zwembandjes plus Acupjes onder de roze tuniek, is het omgekeerde het geval. Om het mysterie met waarachtige nederigheid tot expressie te laten komen, moet het besef van de eigen beperktheid prevaleren boven de fantasie. De grootste kunstenaar aller tijden - respectvoller, bescheidener voor de Allerhoogste ken ik ze niet - heeft dit probleem gezien, en dit binnen zijn schilderkunstigheid van een optimaal antwoord, van een vergezicht voorzien. Meesterlijk, slinks ook, beeldt Michelangelo bovendien uit dat God feitelijk voortspruit uit ons brein, aangezien de paarse bollende doek exact de vorm van de menselijke hersenen heeft. Daar kwamen de wetenschappers dan weer achter, recentelijk. Hersenen, met Gods hand als antenne, als uit-de-schedel-schietende flits, een vinger die richting geeft. God als grootste, oudste, en krachtigste te midden van het gewoel van figuren. We zien een mêlee van fantoompjes, kinderen; onderaan een lijdende stumper, achter God een mooie dame: het vleselijke boeltje aardt in rafelige hersenstamwortels die in de leegte bungelen als een uit de akker getrokken aardvrucht. Deze voorstelling doet in metaforische zin een geniale gooi naar de origin van onze species en reduceert bovendien het oeuvre van Dr. Freud tot een verzameling annotaties zonder enige evocatieve spankracht.
Een tweede mogelijkheid, een tweede genie. Rembrandt schildert God buiten de lijst van de Danaë. We zijn voorbij het verschil tussen Zeus en God, en de vraag of het meisje Danaë is (dat denk ik niet; ze draagt immers een trouwring) voert nu te ver, maar in dit schilderij is de essentie van religie vervat. In conceptueel opzicht neemt het Fontana's afgrondelijke scheuren vooruit, en gaat zelfs verder, omdat de gehele ruimte links van het werk wordt meegenomen, wordt omraamd door het schilderij. Hetgeen minstens zegt dat God in de wereld is, of, zou moeten zijn, alsook dat hij in het ondermaanse onvoorstelbaar is. God is waar het licht ontspringt, en meer is er eenvoudig niet denkbaar, dus meer is er niet te schilderen. Wij, wij mensen mer-