heeft hij nog het gevoel van macht, omdat het hem gelukt is. Hij loopt stralend het flatgebouw uit, hij lacht luidop. i did it again!
Dan bekruipt hem het gevoel dat hij wel degelijk betrapt is, maar dat de gastheren niets hebben laten merken. Dat bederft zijn stemming totaal. Hij haalt het beeldje tevoorschijn, het lijkt hem opeens waardeloos toe, niet het risico waard dat hij genomen heeft, de vriendschap die hij er misschien mee verspeeld heeft. Hij gooit het in een afvalbak, mikt het in de gracht...
Maar waarom leek het hem zo begeerlijk toen hij het zag daarnet? Wist meteen: ik moet het hebben? De straling die een begeerd voorwerp omgeeft.
De twee die achtergebleven zijn. In die kamer waar het kwaad nog aanwezig is, nog hangt als een te zwaar parfum van een allang vertrokken gast.
Die stofloze plek op de schoorsteenmantel...
God weet kijkt een van de twee C na door het raam.
Ze kijken elkaar aan.
waarom heb je niets gezegd?
waarom heb jij niets gezegd?
Schouderophalen. Ze weten dat spreken onmogelijk was geweest.
Misschien had een van twee alleen, tot slot, met afgewende blik kunnen zeggen: ik wil dat je nu weggaat.
C zou niet vragen: waarom?
Hij zou gaan. Gebogen hoofd. Nee, dat zouden ze niet willen. Dat beeld zou hen nog jaren later ineen doen krimpen. Maar ook zonder die pijnlijkheid zal deze avond hun nog jaren later kromme tenen bezorgen bij de herinnering.
Toch zou zich twijfel kunnen nestelen tussen de twee. Het valt de een van de ander tegen. Maar nee. Ze zijn verenigd in hun schrik, in hun verdriet om de verloren vriend.
C komt thuis, in een kaal appartement. Zit een tijdje in het donker, jas aan. Kijkt naar het beeldje dat hij voor zich neer heeft gezet op een lage tafel. Doet zijn best het zijn begeerlijkheid terug te geven. Dat lukt niet. Hoe kan het, dat het zo kleurloos, zo nietsig is geworden, na de hoge prijs die hij ervoor heeft betaald?
Zo gaat het altijd, maar dat verandert niets aan het verlangen te willen stelen, dief te zijn.